We leven in de Maand van de Geschiedenis. En dit jaar is het thema “Wat een ramp”. Het gemeentearchief van Zaanstad (waaraan wij steevast het woord ‘onvolprezen’ hangen) besteedt hier onder meer door het ontsluiten van rampzalige documenten, een workshop en door het tonen van een Zaanse rampenfilm aandacht aan.
Ook gaf archiefmedewerker Jan van der Male verschillende lezingen over Zaanse kerk-gerelateerde rampen.
Nu weten we inmiddels bij De Orkaan dat rampen scoren, dus we waren er als de kippen bij om te vragen of we de teksten van Jan mochten plaatsen.
En dat mocht!
Vandaag de eerste ramp. En, misschien denk je dat je de geschiedenis van het schilderij in de Bullekerk kent. Wij denken dat je verrast en gegrepen wordt door dit verhaal…
Stiers Wreetheyt, Bullekerk
Waar in ons land vinden we 2 kerken, vlakbij elkaar, waar in elk een schilderij hangt, waarop een ramp staat afgebeeld?
Allereerst in de Westzijderkerk, speciaal naar dit schilderij Bullekerk genoemd. Eerst ga ik er op in wat we hier zien afgebeeld. Daarna ga ik in op het schilderij zelf.
Door: Jan van der Male (lezing van maandag 3 oktober 2022, uitgesproken in de Bullekerk)
Het verhaal begint idyllisch: het einde van een zomerdag, 29 augustus 1647. Boer Jacob Egh, ook wel bekend in de omgeving als Lange Egh, heeft een boerderijtje aan de Westzanerdijk, ter hoogte van de Aldi. Een paar jongens zijn die avond in of bij zijn land aan het vliegeren of blazen op hoorns. Dat verhaal verschilt wat. Wat het dan ook is geweest, de stier van boer Egh wordt er boos van en breekt van “z’n zeel”, dus zijn touw. Boer Egh, die gewend is om met koeien en stieren om te gaan, gaat er met een hooivork achteraan. De stier richt zijn woede echter op z’n baas en ondanks dat die nog een bootshaak weet te pakken en daarmee de stier op z’n kop te slaan, breekt de bootshaak, valt boer Egh op de grond en de stier stoot hem voortdurend.
Dan komt zijn vrouw, Trijn. Zij is hoogzwanger maar ziet haar man in nood. Zij probeert de stier bij haar man weg te krijgen en dat lukt, maar dan neemt de stier haar op de hoorns en werpt haar de lucht in, “zo hoog als een zolder”. En dat niet alleen, de hoorns rijten haar buik open en het kindje wordt geboren!
Vermoedelijk is er kort daarna hulp gekomen en wonderlijk genoeg blijkt het kindje in leven te zijn. De twee zwaargewonden worden een huis in gedragen. Dokter Ireton en dokter Jan Barentszn Peg worden erbij gehaald. Bij Jacob Egh constateren ze twee gebroken schouderbladen en veel gebroken ribben. Hij sterft 36 uur na het ongeval. Dus op 31 augustus. Bij zijn vrouw liggen de darmen bloot, hoewel ze niet beschadigd zijn, haar buik was open in de vorm van een halve maan. Ondanks dat zij klein van stuk is, wordt zij door de artsen wel als sterk getypeerd. Niettemin overleeft zij haar man maar 5 uur.
Hun kindje daarentegen blijft leven.
De hele Zaanstreek is in beroering geraakt. Natuurlijk is het niet het eerste dodelijke ongeluk, veroorzaakt door een stier, maar, het is wel heel bijzonder dat boer en boerin om het leven komen, maar de baby gezond ter wereld komt en blijft leven!
De eerste medische beschrijving van een keizersnee was weliswaar al eerder, in 1581, maar hier in 1647 voor zover we weten de eerste in Nederland!
Een dag na het overlijden, op 1 september 1647, staat het in de Westzijderkerk, dan nog gloednieuw (7 jaar) dan ook vol rondom het doopvont, als de kleine Jacob wordt gedoopt. Hij heeft geen ouders meer, dus wie houdt hem ten doop: de schout van Westzaandam! Dat laat zien hoe belangrijk ook het dorpsbestuur deze gebeurtenis vond!
Dominee Bergius van de Oostzijderkerk is betrokken op het voorval. Hij doopt het kind bijvoorbeeld. Dominee Lamotius zal die dag wel verhinderd zijn geweest.
Weer een dag later, op 2 september, worden de boer en boerin hier begraven. De enige “niet voorname mensen” die toch een plekje in de kerk krijgen, en niet zoals de anderen met een inkomen a la hen, rondom de kerk buiten op het kerkhof. De grafzerk kun je nog vinden, die ligt sinds de kerkvergroting van 1680 pal rechts van de hoofdingang.
Diezelfde dag vindt een wraakactie plaats op de stier: een grote horde mensen gaat naar de Westzanerdijk en weet het dier te doden.
Helaas, het kindje wordt slechts 9 maanden oud. Het wordt in mei 1648 bij vader en moeder in het graf bijgezet.
Hoe weten we de gebeurtenissen van bijna 400 jaar geleden zo precies? Tja, alledaages gebeurtenissen worden niet zo vaak opgeschreven, bijzondere wel!
Dominee Bergius gaat kort na ’t gebeuren bij zijn ca 32-jarige vriend Hendrik Jacobsz Soeteboom te rade. Die woont op de Dam en is op dat moment dé geschiedschrijver van Zaandam. Dit verhaal moet bewaard blijven voor het nageslacht!
Ze gaan aan het werk: Bergius gaat gedichten maken over de vader, de moeder, het kind, de stier, arts Ireton wordt om een verslag gevraagd, vroedschapslid (lid van het dorpsbestuur) Pieter Corneliszn Booijs geeft een gedicht, en Soeteboom gaat het beknopt beschrijven. Voorzien van een prent wordt het uitgegeven.
Daar komen meerdere varianten op.
Dankzij Soeteboom’s beschrijving, nog uitgegeven in het jaar waarin het gebeurd was, weten we nauwkeurig wat er is gebeurd, en we mogen dit ook als betrouwbaar zien.
De jaren erna ontstaat niettemin feitelijk complete ramptoerisme: Soeteboom’s uitgave van Stiers Wreetheyt krijgt een paar variaties bij andere uitgevers, er komen zelfs bordjes en schotels en doosjes met daarop de voorstelling van stier en boer en boerin.
En last but not least worden vol symboliek en dramatiek de hoorns van de gedode stier gebruikt om er drinkensbekers van te maken. Een exemplaar gaat naar de familie van de boerin, het andere naar de familie Egh. Eerstgenoemd exemplaar raakt verloren in de loop van de tijd, het familiestuk van Egh gaat van vader op zoon over, tot het omstreeks 1900 aan de Zaanlandsche Oudheidkundige Verzameling wordt geschonken. Het ligt nu veilig in het Zaans Museum.
De oudere Oostzijderkerk heeft sinds eind 17e eeuw mooie gebrandschilderde ramen en sinds 1719 zelfs twee rouwborden. Daarom wil men in de “Nieuwe Kerk”, zoals die in die tijd heet, misschien ook wel iets wat het aanzien waard is!
Bovendien, de meeste zo niet alle mensen die in 1647 de gebeurtenis hebben meegemaakt of er van hebben gehoord, leven inmiddels niet meer. Als je dit in herinnering wilt houden, is een soort van monument niet gek.
In een protestantse, sobere kerk, moet zoiets dan niet te beeldend zijn, maar een schilderij kan wel genade vinden in de ogen van de kerkbestuurders.
Het is duidelijk wanneer het gemaakt is: in 1737. Verder is het helaas onduidelijk wie het gemaakt heeft.
In een register van inkomsten en uitgaven van de kerk vinden we een paar vermeldingen uit die tijd die wel wat namen opleveren, maar niet perse die van de schilder:
- Aan Claas Eijperen voor de lijst om het Bord volgens accoord fl 129,-,-
- Deselve, dus ook Claas Iperen, voor arbeijtsloon het maken van de stelling (waarschijnlijk een steiger) : ruim fl 4,-.
Die Klaas Iperen zal timmerman zijn geweest, is in 1713 getrouwd en in 1727 hertrouwd met… Maritje Egges. Dat triggert me, zou zij een verre nazaat zijn van een broer van boer Egge? Dan extra speciaal dat hij de lijst om het bord mag maken.
Klaas is in 1737 zo’n 53 jaar, 14 jaar daarna is hij overleden.
Natuurlijk is er een akkoord, een besluit geweest, tot het laten maken van dit schilderij. Maar helaas zijn de notulen van de kerkvoogden, de kerkmeesters uit die tijd niet bewaard gebleven.
Dan volgen er nog wat namen van personen die wel vaker werkzaamheden voor de Bullekerk uitvoeren:
- Cornelis de metselaar krijgt ook ruim 4 gulden
- En Dirk Teijsen heeft 20 gulden gekregen voor het “snije” van 2 beeldjes. Zouden dat de twee houtsnijwerkbeeldjes links en rechts boven op zijn?
- De weduwe Jan Edelman krijgt voor geleverde spijkers ruim een gulden
- En tot slot Thijs Kroon, op andere plekken Kroonenburg genoemd, een behoorlijk bedrag “voort verwe” : 68:17,-.
En dan vind ik in maart 1737 nog een uitgavenpost van ruim fl 8,- aan Cornelis Janszn Aarsis, voor “4 ellen Vlaams linne tot het Bullebord gebruijkt.”
Tja, wie is nu de schilder geweest? De 19e-eeuwse geschiedschrijver Jacob Honig suggereert een zekere Jan Allertszn, van wie een schilderij bij het Zaans Museum is, gedateerd rond 1700. Daarop zien we een overleden kindje en op de achtergrond de stier die de boerin omhoog werpt. De situatie is bijna identiek als op het Bullebord!
Ook Willem Heijndrikszn Tetroe wordt gesuggereerd, die inderdaad een voorstelling heeft geschilderd van het tafereel dat hier sterk op lijkt. Maar dan zou het Bullebord door een ander naar Tetroe z’n schilderij ongeveer zijn nageschilderd, want hij kan het zelf niet in 1737 hebben gemaakt. Dan is hij minimaal 110 jaar geweest. Lijkt me stug.
En de schenker? Honig suggereert Pieter Cornelis Booijs, een van de dichters van de in 1647 en later uitgegeven platen met rijmpjes. Maar ook dáárvoor geldt, deze voorname Westzaandammer, die in 1640 een van de eerste stenen van deze kerk legt, die moet in 1737 al lang overleden zijn, anders was ie meer dan 110 jaar oud geweest.
Hoe gaat het verder met dit schilderij. Want er valt van de afgelopen bijna 300 jaar nog best wat over te vertellen.
We lezen eind 18e eeuw, in 1798 in de kerknotulen “dat in dit kerkgebouw een alzuks monument aanwezig was, hetwelk de aandagt van veele vreemdelingen die deeze kerk hoofdzakelijk uit nieuwsgierigheid omtrend hetzelve monument kwamen bezigtigen, onder de godsdienstig oeffening veeltijds na zig trok. Namentlijk het schilderij bovende ooster deur. Dat daar door den preicant de dienst waarnemende, en wil inzonderheijd door de bijzondere gebaaren van die vreemdelingen die weeskinderen wierde toegebragt.”
Het schilderij, en de toeristen, onder de dienst, leiden dus de aandacht van de preek af!
“Dien volgends voorstelde om het zelve schilderij te doen bedekken door een groen gordijn, waarvan de koorden in een koker gesloten worden. (…) Welk voorstel algemeen is goedgekeurd.”
Tegen betaling mocht men het zien, de helft van de inkomsten voor de kerk, de helft voor de diaconie.
Niettemin, in de 19e eeuw is men het schilderij en bijbehorend ramptoerisme beu. We lezen van een Beschrijving van Zaandam uit 1842:
“De geringe kunstwaarde van het stuk en de min kiesche der voorstelling, gevoegd bij de gedurige stoornis der godsdienstoefeningen door de vele bezoeken der vreemdelingen, heeft in den jare 1835 H.H. Kerkmeesters wijsselijk doen besluiten, de geheele schilderij door oververwing te vernietigen.”
Wat een ramp!
Gelukkig is het vernietigen niet heel grondig gebeurd. Toen Jacob Honig in 1869 een uitgebreide studie naar deze ramp en de pentekeningen ervan, deed, deed hij ook oproep het schilderij weer voor het zicht te brengen. Koster Brugmans ging praten als brugman bij de kerkvoogden en kreeg toestemming zijn ladder tegen de muur te zetten en te gaan krabben. En tot ieders verbazing kreeg hij het schilderij vrij vlot weer toonbaar!
Zodat wij in deze maand van de geschiedenis dit Bullebord kunnen zien.
Door: Jan van der Male
Wat een geweldig verhaal, de geschiedenis zal nooit worden vergeten, en dat is goed!