Vandaag 75 jaar geleden, in de middag, werd op de Jan Gijzen Brug in Haarlem, samen met zeven anderen Zaandammers Walraven van Hall doodgeschoten.

Wally werd 39 jaar.

Voor hem is een monument opgericht bij de Nederlandse Bank (een omgevallen boom), zijn naam staat op Dikke Bertha in het Verzetsplantsoen in Zaandam, er zijn boeken over hem geschreven, onder meer door onze eigen Erik Schaap, in een minidocumentaire van Monumenten Spreken wordt hij uitgelicht, er is een film over zijn leven en dood gemaakt, en er komt dit jaar in Zutphen een plaquette aan het pand van het bankfiliaal waar hij werkte.

Toch lijkt het allemaal niet genoeg. Gewoonweg omdat de man zo goed was.

Wij vonden een klein boekje uit 1946 waarvan niet duidelijk wie de uitgever is. Mensen die Walraven hebben meegemaakt, voornamelijk in de tijd rond zijn verzetswerk, schreven brieven aan de familie van Walraven waaruit we hier graag citeren om kleur te geven aan een verleden gevuld met pikzwart, grijs en wit.

In het boekje schrijft de moeder van Walraven het voorwoord. Ze vertelt over Wally de wildebras, zijn gevoel voor humor, zijn lach en zijn sociale inborst. Ook is het een avonturier die naar zeevaartschool en naar de zee trekt. Hij maakt verre reizen:

‘Een keer kwam hij thuis en na een tijdje haalde hij opeens een dwergaapje uit zijn zak, die hij in een sigarenkistje uit Brazilië had meegebracht. Aan dit aapje was hij zeer gehecht, het maakte vele reizen met hem mee, totdat het, bij een slingering van het schip, in zee viel en verdronk.’

Ene meneer Gesink, waarvan we de functie niet weten, maar die Walraven dikwijls in zijn ‘stille kantoorkamer’ ontving, schreef:

‘Het meest blijven mij bij zijn ogen, vaak vermoeid, maar met die vertrouwde, prachtige glans van een goedwillend en doorzettend mens, die weet, tot iets geroepen te zijn. En dan zijn handen. Als hij rustig bij mij zat, in schijnbare impasse, maar om een eloquent gebaar te maken bij woorden, als bijv.: ,,maar ik moet dit steunwerk in Leeuwarden er bij doen, niemand doet het anders”’

Meneer Verburg van de LO (Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers) en de LKP (Landelijke Knokploegen) beschreef Walraven (schuilnaam Van Tuyl) als het krachtcentrum van een magnetisch veld:

‘Toen zijn dood bekend werd, zei iemand onzer: Dit is een nationaal verlies. Hij zei het bewust en weloverwogen. Het werd even bewust en weloverwogen beaamd.

Ik heb geen verzetsleider gekend in wie zo harmonieus een edel hart, een bekwaam verstand en een vooruitziende blik verenigd waren. Hij was mijn vriend lang voor ik hem ontmoette. Getekend heb ik hem naar het lichtende spoor, dat zijn nobele persoonlijkheid in de geschiedenis van het verzet naliet, hem, Wally van Hall, een groot verzetsman, een groot vriend en overigens een groot Nederlander als weinigen.’

Meneer Ter Poorten, een relatie van grootvader Den Tex, spreekt de hoop uit dat:

 ‘…deze jonge zaaier zal blijken te hebben geleefd als een lichtend voorbeeld in de gemeenschap der jongeren, die als ijverige koraaldieren zullen hebben op te bouwen wat schennende hand hier verwoestte zoowel in materiele als in morele zin.’

Meneer Van Velsen (latere voorzitter Stichting 40-45) houdt zijn herinneringen sober:

‘Hierover zou een breed epos te schrijven zijn. Een epos van sober leven, van steeds fellere ogen, in dieper wordende kassen, bleek, mager, een epos van kracht. Ik weet echter niet of ik wel goed doe er meer van te zeggen, want dat zou allerminst in de lijn liggen van zijn eigen streven en zijn eigen natuur.’

Weeda (Brinkie) de Hoofdkoerier van het NSF  schrijft:

‘Z’n eigen persoon geheel terzijde schuivend, was hij altijd bereid, zeer gevaarlijke werkjes zelf te doen. Het was dan altijd: ‘Brinkie, ik heb morgen weer gevaarlijk vuurwerk, vind je het niet beter dat ik het zelf doe?’ of: ‘Zeg, er moeten morgen een paar Engelse piloten opgepikt en weggebracht worden, zal ik het maar doen?’ Dat waren de enige momenten, dat we wel eens onenigheid hadden. Hij wilde alles en alles zelf doen en was altijd bevreesd iemand te veel op te dragen.’

Rijk van Ommeren van Delta-C (de leiding van de BS) hoorde van een medegevangene waarmee hij buiten zijn cel graafwerkzaamheden moest uitvoeren dat Walraven was gedood:

‘In mijn cel teruggekeerd liet het bericht mij niet los. Ik heb in de loop der jaren veel vrienden door fusillering verloren, maar het bericht over van Hall greep mij buitengewoon aan. Ik zag hem voor mij, zoals hij meestal tegenover mij gezeten. Rustig luisterde, waarbij zijn ogen mij steeds weer opvielen. Terwijl er grote rust en kracht van hem uitgingen.’

Meneer Huig, drukker te Zaandam werd in oktober 1943 gevangengenomen. Walraven bekommerde zich om zijn vrouw:

‘Aan Wally zijn medeleven heb ik in de gevangenis nooit getwijfeld, dat was geen punt van overweging.’

En:

‘Hij was geen man, die verzet pleegde om het verzet. Opvallend was zijn onbuigzame geest ten opzichte van de bezetter en zijn trawanten. Een onbuigzame geest in die zin, dat hij zich op de juiste tijd wist te buigen, wanneer het ging om mensenlevens te sparen, maar zich dan weer te fierder oprichtte.’

Koerierster Jet Boissevain beschreef een maandagmorgen waarin het buiten besneeuwd was en er een ijzige wind waaide. Ze zaten in de kou op kantoor en Walraven kwam binnen:

‘Dadelijk ging zijn vieze, oude hoedje af, dat onafscheidelijk was en dat voor ons haast een symbool van opvrolijking werd, en dadelijk pakte hij het onwillige kacheltje flink aan en gooide het stampvol met de slecht brandende cokes. Wanneer iemand anders dat geprobeerd zou hebben was het kacheltje ongetwijfeld met een tevreden zucht helemaal uitgegaan, maar nu had het ding het hart niet om kuren te hebben en stond binnen tien minuten roodgloeiend. Met mensen en dingen had hij dezelfde bijna toverachtige slag, zijn aanstekelijke levensmoed bracht alles en allen aan de gang.’

Corrie Overduin, van Hulp Joodse onderduikers heeft na de dood van Walraven zelfs schaamte gevoeld dat zij het had overleefd:

‘Zij die geen illegaal werk verrichtten, weten niet van die heel bijzondere vriendschap, die illegale werkers aan elkaar bindt, en van die verdrietige bezorgdheid in tijden van gevaar. Wij wisten te goed wat er boven ons hoofd hing, wij voelden te dikwijls het vangnet van de vijand om ons heen.’

Jan Rot van het NSF zag in de laatste cel waarin Walraven zat zijn naam in de muur gekrast:

‘Ik zou de letters, iets schuin naar boven oploopend, nu nog kunnen natekenen.Dus hier streed Walraven van Hall zijn laatste, zware strijd. Hier worstelde hij met de problemen rondom allen die hem het liefst waren op aarde.

Maar, de letters zijn strak en zonder weifeling in de muur gekrast.

Arme van Tuyl? Nee, sterke Walraven van Hall.’

Eigenlijk zouden we het hele boekje met zo’n 28.000 mooie, treffende woorden hier graag citeren, maar we besluiten met de woorden van Jardin du Milord, zijn vriend van de OD:

‘Voor velen in den lande was hij een haast legendarische figuur, voor hen die hem gekend hebben, was hij een vriend.’

Het boekje heet: Walraven van Hall 10 februari 1906 – 12 februari 1945. Wij hopen op een herdruk.