Wintergasten zijn vogels (of andere organismen) die in het najaar en/of winter bij ons verblijven. Veelal doen ze dit omdat het voedselaanbod in hun broed/zomerhabitat onvoldoende is door kou en/of sneeuw. Ons land, met name het westen, is door veel water en grazige gebieden inclusief de kustzone uitermate geschikt voor vele wintergasten.
De winter wil nog niet echt losbarsten, maar toch pakken we door als het gaat over de wintergasten. Daarover gesproken; ik moet even wat rechtzetten/toelichten hierover. In bepaalde gremia wordt het begrip wintergast heelt strikt geformuleerd. Indien er ook maar 1 broedgeval bekend is binnen onze landsgrenzen ben je formeel wintergast af, en gepromoveerd tot broedvogel. Ik vind die uitleg te eng, en ik trek me er ook weinig van aan. Om even met de Smient in het vorige artikel te gaan: het verschil tussen luttele broedgevallen die binnen onze landsgrenzen voorkomen, en de massale immigratie in de herfst is zo immens en zichtbaar, dat ik het gerechtvaardigd vind om de term wintergast uit te delen. Voor mijn part Zaanse wintergast, ook goed!
Maar zoals de kop van dit artikel al doet vermoeden; er zijn meer vogels die in de herfst hun koffers pakken en de lange slopende reis naar onze contreien maken. En daar zitten een paar interessante bij, die bovendien ook zeer goed te ‘spotten’ zijn. Spotten is een term uit de vogellarij. Met telescoop, ook wel spotting scope genoemd, of verrekijker speuren naar die prachtige vliegende wezens.
Waar je me midden in de nacht voor wakker kunt maken is het aanschouwen van een ‘echte’ wintergast met een merkwaardige naam, nl: de Keep. De Keep is een vink-achtige. Wellicht kent u de ‘gewone’ Vink, deze heet gewoon Vink en is de laatste decennia behoorlijk talrijk geworden en het gehele jaar te zien en te horen, zo niet de Keep. Vink-achtige, waaronder de Keep zijn zaadeters, je ziet ze daarom vaak scharrelen op de grond. Er zijn ook typische ‘boometers’, die b.v. elzenproppen leegeten (Sijs/Putter). Veelal hebben ze een snavel die aangepast is aan hun eetgewoonten. Elke vink heeft een net iets ander type snavel, geschikt voor een bepaald dieet. De Keep heeft qua snavel een sterke gelijkenis met de Vink en met een beetje pseudowetenschap zou je kunnen stellen dat de Keep de noordelijke variant van de Vink is. Overigens ziet de Keep er in hun zomerkleed anders uit dan hoe ze we hier aantreffen. Dus mocht je in Scandinavië op zomervakantie gaan, dan ben je geattendeerd! Het aantal Keepen wat je kunt treffen is vaak wisselend en hangt af van de koude in hun broedgebied. De beste trefkans in de winter heb je in bossen en parkachtige omgeving met beuken. Ze zijn nl dol op beukennootjes. Al scharrelend, al dan niet vermengd met Vinken kun je ze dan goed bekijken/spotten. Een verrekijker is hierbij erg handig. Ze zijn niet heel schuw, maar ca 10-15 meter is ongeveer de kritische afstand.
Naast de Keep kijk ik ook elk jaar weer uit naar twee prachtige lijsterachtigen, met al eveneens prachtige namen: de Koperwiek en de Kramsvogel. De Merel, ook een lijsterachtige, is welhaast de meest bekende vogel in Nederland, vooral geroemd door zijn prachtige melodieuze zang welke in/voor het ochtendschemer al aanvangt. De laatste week is de Merel al begonnen, zo was me opgevallen. Qua formaat en doen en laten gelijken de beide andere sterk op de Merel. Hun verenkleed is echter geheel anders. De Koperwiek valt vooral op door zijn roestbruine/ roodkoperkleurige flanken, iets wat in vlucht nog sterker op de voorgrond treedt. Daarnaast heeft hij een lichte oogstreep, wat er een beetje uitziet als een wenkbrauw. Vaak zijn ze in groepjes te vinden. Zowel in weilanden als in struwelen kun je ze dan vinden. Op hun menu staan zowel bodemdieren (wormen e.d.) als ook bessen. Indien het te koud wordt in Nederland trekken ze rustig nog een stukje verder zuidwaarts.
Het neefje van de Koperwiek, heet dus Kramsvogel en is ook een geziene wintergast. Zijn bijnaam is ook wel de veldtjakker, naar het tjak tjak geluid (als van een heggenschaar) wat hij vaak ten gehore brengt als hij op- of overvliegt, een goed veldkenmerk. Qua menu zit hij op dezelfde lijn als de Koperwiek, en vaak kun je ze ook door elkaar vinden op weilanden bv. In de vlucht valt de witte onder vleugel, en de zwarte staartpunt op, een verschil met voorgaande soort.
Indien je een tuin bezit met wat gras, of bes-dragende struiken dan kun je ze ook daar treffen, alhoewel de Merel meer gezien is. De kans dat je bv in het Twiske dergelijke vogels kunt zien is heel groot. Voor de Keep moet je iets meer geluk hebben, maar het is een verrukking als dat een keertje gaat lukken.
Groentjes!
Nog even aan toevoegen bij vorige commentaar. Adres: woonwijk in Hingene, Bornem.
Gevleugelde groeten.
Voor twee jaar pleisterde hier regelmatig in de tuin een appelvink!
Vorig jaar geen enkele.
Grote bonte specht laat zich hier ook wel eens zien 's winters. Die komt dan ook af op de pindanoten .
De roodborstjes uit Scandinavië en Rusland weten hier ook hun weg.
De merels zijn uit de tuin, maar het stikt van de koolmeesjes, pimpelmeesjes, zwarte mezen, putters/distelvinken. Vorig jaar zag ik groenlingen, gewone vinken en staartmezen. En natuurlijk halsband parkieten, maar dat zijn immigranten.
Het is fantastisch om te zien.