Ze worden letterlijk gevreten bij het leven door de mol en de merel en gulzige meeuwen die trappelen van ongeduld, wachtend op zo een lekkere slijmerige krioelende dish. Ze hebben diverse namen zoals (regen)worm, wurm, (mest)pier. Ze composteren zich helemaal suf en zijn onmisbaar voor onze bodemgesteldheid en dito ecologie.
Vandaag bijzondere aandacht voor deze held. We duiken diep in de prut en worden lekker vies. Duik je mee?
Door: David Sluis
Wie heeft er nog nooit een worm gezien, nou.. vingers omhoog? Niemand? Nee, dat dacht ik al. Maar wist je ook dat er verschillende soorten wormen zijn met klinkende Nederlandse namen als vierhoeksworm, zuignap-grauwworm en groene regenworm? Daarover later veel meer, en ook over de biologie, maar eerst wat persoonlijke historie rondom deze glibber en het ‘gebruik’ ervan.
Vissen en vangen
Ik zal in mijn leven wat regenwormen in mijn handen hebben gehad. Ik viste vroeger regelmatig, in poldersloten als de Reef, het Noordzeekanaal en op de Noordpier (ook al een pier) te Wijk aan Zee, en in zo een ‘wuivende’ wurm hadden de meeste vissen wel trek (krabben ook). Om aan die wurmen te komen stonden er diverse technieken tot je beschikking en wellicht verras ik je daarmee?
De eerste was ‘plain’ graven in de aarde of mestvaalt. Met een schop/schep of riek een flinke kluit prut delven en stevig op de bodem terug kwakken zodat de kluit brak, en hoppa, wurmen bij de vleet. Ze verdwenen daarna in een leeg jampotje met een afgeweekt etiket met wat aarde daarin, de deksel geperforeerd voor de zuurstofvoorziening.
De tweede techniek was hoogstaander en eleganter; je stak een schop of riek de grond in, en met je hand maakte je kloppende bewegingen op de steel waardoor er trillingen ontstonden. De wormen worden dan gefopt, want ze denken dat het gaat regenen, en komen in alle onschuld aan het oppervlak; en hop weer in dat jampotje.
Een variant hierop, die ikzelf nooit heb geprobeerd, was elektrostimulatie. Met een accu zette je de bodem onder spanning en de slijmerige rakkers kwamen alweer haastig naar het oppervlak. Wellicht dit keer niet omdat ze dachten dat het ging regenen maar om de ‘onprettige’ stimuli te ontwijken?
Maar de meest intrigerende vangtechniek, en wellicht ook de eenvoudigste werd me ooit een keer aangereikt door een naar Zweden geëmigreerde meneer, die even terug was in Nederland en specifieker rondom/in Westzaan. Ik trof hem, hij heette Henk, voor het eerst, hoe kan het ook anders, vissend aan op de steiger van het Zijkanaal E, net voorbij het voormalige Westzanerbad.
Op die plek werden voorheen grote schepen met hout uit Scandinavië gelost voor houthandel Rote (eigenlijk Rot genaamd..). Je kon daar palingen vangen zo dik als je pols. Het leken wel slangen! Bovendien kon je in het Noordzeekanaal ook zeevis vangen, zoals bot en schol. Er strekt zich nl vanaf de sluizen van IJmuiden een zouttong uit, waarin de zeevis goed gedijt.
Enfin, er ontstond een vriendschap, en hij kwam ook bij ons thuis. Jaren later heb ik heb nog eens opgezocht in Zweden, ik namelijk kon meeliften met een Westzaanse chauffeur die destijds bij Albert Keijzer werkte en daar op reed.
Hij zag mij een keer, samen met een andere vismaat, naar wurmen spitten naast de toenmalige vetsmelterij van Rijks aan de Overtoom te Westzaan. Bij Rijks kon je zogenaamde kaantjes krijgen. Dit waren knapperige (uit)gebakken varkenshuiden e.d. Er lagen hopen met dit spul. Varkens zijn vet en waarschijnlijk was dit een prima vetbron, ik weet het niet. Op weg naar het Westzanerbad, ging je daar wel eens langs. Met een kolenschep werden de kaantjes gepresenteerd. Ik vond het eigenlijk niet te kaanen. Vaak zaten er nog haren aan, en de smaak was wuft. Ik ruik ook nu nog die weeïge lucht van de smelterij. Later ontpopte Rijks zich als een zeer begenadig houtskooltekenaar. Ik vind zijn portretten ongeëvenaard, ze stonden in een kleine vitrine aan de dijk.
Eigenlijk was het de zogenaamde teen van de Noorder-IJ en Zeedijk waarin we zochten. Goede wurmenplekken worden net als visstekken geheimgehouden, en het viel me toen al op dat de wurmen daar anders waren dan ‘die’ andere wormen. Wat die Zweed mij daar leerde, en hij had het zelf niet eens in Zweden geleerd, maar gewoon op Zaanse bodem, intrigeert me tot op de dag van vandaag.
Hij vertelde namelijk dat je dikke vette regenwormen in de zomer, in het holst van de nacht, kon zoeken met een rood gemaakte zaklamp. De wormen lagen dan bijna in hun geheel aan het oppervlak, zo zei hij, en je kon ze gewoon oprapen. Ik geloofde dat als kind niet, en dacht aan visserslatijn, maar verdomd, toen hij voorstelde om de proef op de som te nemen waande ik me in een waar wormen-walhalla. Zulke vette exemplaren had ik nimmer gezien, en ook zoveel. Er was alleen één maar… wat hij op voorhand niet had verteld.
Het was denk ik tegen twaalf uur in het weekend. Het was donker en vochtig buiten, dus waarschijnlijk in de nazomer. We gingen de riante achtertuin in van mijn woonhuis, gewapend met twee zaklampen. “Rustig lopen fluisterde hij, nee sluipen moet je”, en voorovergebogen met zaklamp slopen we de tuin in. De tuin lag vol met wormen, ik wist niet wat ik zag. Geschat drie kwart van de worm lag bovengronds, de rest in het gat waar hij uitkwam.
Nu ziet een regenworm er niet bijzonder intellectueel uit, naar menselijke maatstaven dan, maar pas op, ze zijn niet gek en zeker niet voor één gat te vangen! Kwam je bijvoorbeeld met een gewone zaklamp aankakken, dan waren ze al direct als sneeuw voor de zon verdwenen. Op een met een rood doorzichtig papiertje afgeplakte zaklantaarn reageerde ze stukken minder, een leuke biologische les je zou het eens moeten proberen. Als je er dan eentje zag en heel dichterbij kwam, moest je werkelijk heel snel zijn.
In tienden van seconden konden de wormen zich terugtrekken. Net zoals je het laatste sliertje spaghetti ook in een oogwenk kan doen verdwijnen bij het opslurpen ervan (veel saus!) Maar hoe doen die wurmen dat eigenlijk, ze hebben geen handen, noch voeten? Als je geluk had dan raapte je zo een tiental wormen, maar zeker niet meer in een flinke achtertuin, ze waren te snel vaak. Fascinerend was het, dat wel.
Gewapend met het wormenpotje, waar overigens dikwijls wat ligusterblaadjes bij gingen als eten voor de wormen, wisten wij veel, kon je eindelijk gaan vissen. Het maakte nogal wat uit hoe de wurm aan het haakje werd geregen, dat kon je vangst maken of breken. Na enige tijd kreeg je dat door. Wurmen zijn taaie dieren. Zelfs na uren onder water, half opgevreten, kon je ze nog ‘gewoon’ van het haakje halen en weer laten ‘bijkomen’ in het jampotje. Eigenlijk als je er nu over nadenkt best wel wreed allemaal. Maar goed dat is vliegenmeppen ook.
Het was rond die tijd, zeg 1979, dat ik nog een traumatische ervaring opdeed met de worm. We maakten ons klaar voor het avondeten en moeder had gekookt. Op het eenvoudige doch voedzame menu stond een riante half-om-half, zelf gedraaide gehaktbal van slagerij Bakker op de Overtoom te Westzaan. Daarnaast grove piepers welke eigenhandig waren gerooid in de Westzanerpolder. Je kon namelijk nadat de rooimachine er was geweest nog jutezakken vol oprapen, als je er vlot bij was tenminste.
Tenslotte was er de bloemkool aan tafel. Het was een flink exemplaar en niet in roosjes verdeeld. De gehele bloemkool was lekker ouderwets doorgekookt en het hele huis was doortrokken van de zwavelige lucht ervan. Vol verwachting zaten we aan tafel, toen bij het afnemen van het deksel van de roestvrijstalen pan, een enorme uitgekookte worm ons aanstaarde. Het zette aan tot kokhalsneigingen, het was weerzinwekkend. De combinatie van dit alles heeft gemaakt dat ik decennia geen bloemkool meer beliefde. Om weer in touch te komen met deze heerlijke groente heb ik op latere leeftijd multiple praat- en EMDR-sessies genoten, en nu eet ik weer bloemkool in alle standen -;)
Deel 2 (volgt snel)