“Het openbare leven in Zaandam lag zo goed als stil. Bijeenkomsten werden afgelast, restaurants gesloten.”

Een citaat dat op vandaag had kunnen slaan: vanwege de corona-crisis zijn bijeenkomsten en sportwedstrijden afgelast, restaurants en café’s gesloten en scholen dicht. Maar het slaat op de situatie zo’n 100 jaar geleden. Ook toen was de wereld in de greep van een pandemie.

Door Martin Rep

Honderd jaar geleden, net na de Grote Oorlog, joeg de Spaanse Griep over de hele wereld schrik en angst aan. Tientallen miljoenen slachtoffers eiste de ‘windvlaag des doods’. In een ziekenbarak in Zaandam balanceerde mijn vader Tinus Rep, net veertien jaar oud, op het randje van de dood.

“Ja, dunne polsen, hè?” Tinus Rep draaide zijn handen een paar keer om en keek er zelf een beetje verbaasd naar, alsof hij ze voor het eerst zag. Zijn horloge rammelde, terwijl hij het bandje toch op de strakste stand had gezet.

Hij glimlachte naar mijn broer Jelte. “Dat is gekomen door de Spaanse Griep.” Mijn broer keek verbaasd terug. Het was nieuw voor hem dat zijn vader een overlevende was van de pandemie, die tussen 1918 en 1920 over de hele wereld vele miljoenen slachtoffers had geëist. Bovendien leek het hem een beetje onwaarschijnlijk dat je aan de griep dunne polsen kunt overhouden. Maar Tinus was bloedserieus. Hij reikte naar het blikken doosje naast de bank waarin zich zijn voorraadje bolknakken bevond, haalde er een uit en knipte zorgvuldig het puntje ervan af. “Geef me m’n aansteker eens aan, jongen.”

In 1918 was mijn vader veertien jaar. Een paar jaar eerder had hij de lagere school afgemaakt. Het had voor de hand gelegen dat hij, net als de meeste jongens uit zijn klas, naar de ambachtsschool zou gaan om een vak te leren. Maar hij had weinig aanleg om timmerman of metselaar te worden en zag meer heil in een witteboordenbaan. In plaats van de geheimen te leren van bestek en blokschaaf, schreef hij zich in voor een cursus machineschrijven. Hij droomde al van een baan op een net kantoor, met uitzicht op een vast traktement en wie weet, ooit, directeur te worden van een eigen bedrijf. Maar aan die droom leek een wreed einde te komen toen de Spaanse Griep toesloeg.

rep-tinus-gezin
Tinus Rep (2e van links) als jongeman, naast zijn vader Simon, zijn zus Corrie, zijn broer Klaas en zijn moeder Lize.

In de jaren 1918-1920 eiste de Spaanse griep miljoenen slachtoffers over de hele wereld. Van deze pandemie wordt steevast vermeld dat hij meer levens kostte dan de Eerste Wereldoorlog, die in november 1918 eindigde. Volgens Wikipedia lopen de schattingen van het aantal dodelijke slachtoffers van de Spaanse Griep uiteen van 20 tot 100 miljoen, dezelfde internet-encyclopedie schat het aantal doden door de ‘Grote Oorlog’ op 20,5 tot 22 miljoen.

De schrik was groot in de nederige huurwoning van mijn grootouders Siem en Lize Rep aan de Oostzijde in Zaandam toen Tinus, hun jongste kind, ook de verschijnselen van de gevreesde griep begon te vertonen. Hij had hoge koorts en hoestte verschrikkelijk. Niets leek te helpen. Tinus rookte al een paar jaar, maar zelfs een sigaretje af en toe verjoeg de hoest niet. Het verontrustende was dat hij tot de risicogroep behoorde: vooral kinderen en jongvolwassenen in de leeftijdsgroep van 14 tot 21 jaar bleken vatbaar voor de Spaanse griep.

Er was geen sprake meer van dat Tinus nog naar zijn werk kon. Het openbare leven in Zaandam lag zo goed als stil. Bijeenkomsten werden afgelast, restaurants gesloten, openbare begrafenissen verboden. Doodgravers waren nauwelijks te vinden. Ze waren ziek of bang om ziek te worden. De artsen wisten geen oplossing. Rust, warme kleren en goed voedsel, dat was alles wat ze wisten voor te schrijven. Anderen gaven giftige injecties van kwik en chloor en raadden aan de ziekte te verjagen met het eten van knoflook, kamferballen en castorolie.

ziekenbarak copy
De ziekenbarakken aan de Westerkerkstraat, de tegenwoordige Parkstraat in Zaandam, waar Tinus Rep vocht tegen de ‘windvlaag des doods’. De barak voor mensen met een besmettelijke ziekte werd gebouwd in 1884. Naderhand heeft ze gediend als ambachtsschool. Circa 1900. Foto Gemeentearchief Zaanstad

Bakkerswagens en handkarren werden gevorderd om zieken en doden te vervoeren. Op een dergelijke kar werd ook Tinus, meer dood dan levend, neergelegd. Siem Rep duwde de kar helemaal naar de hervormde Westzijderkerk aan de andere kant van de Zaan. Misschien is vader Siem via de Hoopbrug gegaan in plaats van over de Dam, al moest je tol betalen om die brug te mogen gebruiken. Voor zijn doodzieke zoon heeft hij dat misschien over gehad. Achter de Bullekerk, aan de Westerkerkstraat (tegenwoordig de Parkstraat), stonden houten ziekenbarakken waar lijders aan de Spaanse Griep werden verpleegd. De barakken behoorden officieel bij het Zaandamse gemeenteziekenhuis, maar In het ziekenhuis zelf mochten de besmettelijke patiënten absoluut niet komen.

Groot was het noodverblijf niet. Er waren twintig bedden voor de influenzalijders: tien voor mannen en tien voor vrouwen. In de volksmond wordt het bescheiden complex de ‘tien plagen’ genoemd. De bedden van Tinus en de andere patiënten werden zo veel mogelijk in de frisse lucht neergezet.

Het aantal slachtoffers van de ‘Windvlaag des doods’ steeg razendsnel. In Nederland wordt hun aantal geschat op 30.000. Relatief de meeste slachtoffers vielen in Noordoost-Groningen en Drenthe, de minste in Noord- en Zuid-Holland en Utrecht. De Spaanse Griep kwam in drie golven, waarvan de tweede, in zomer 1918, het dodelijkst was. Na de mildste golf, in 1920, verdween de pandemie even raadselachtig als ze was gekomen.

Blijkbaar droeg de behandeling in de ziekenbarak bij aan Tinus’ herstel. Tot grote vreugde van zijn ouders, zijn oudere zus Corrie (20) en zijn broer Klaas (18) werd hij na een aantal weken gezond verklaard en mocht hij weer naar huis. Op de vraag hoe lang hij er verbleven heeft, moest hij mijn broer Jelte het antwoord schuldig blijven. “Al sla je me dood, jongen.”

ziekenbarak2 copy
“Gezicht op de Westerkerkstraat, rechts de barak ‘de tien plagen’ aan de toen Westerkerkstraat, later Parkstraat genoemd. In 1922 na verbouwing in gebruik genomen als interne kliniek onder leiding van de internist Dr. J. Goudsmit. Op de achtergrond de Westzijderkerk aan de Westzijde. (Gemeentearchief Zaanstad)

Nadat hij helemaal was uitgeziekt, mocht hij weer aan het werk. Tot de verhoopte grootse carrière op kantoor is het trouwens nooit gekomen. Hij heeft tal van baantjes gehad. Hij was jongste bediende bij wijnhandel Nieuwenhuizen, bij Albert Heijn, hij sjouwde zware balen bij Zwaardemaker, hij was kantoorklerk bij de gemeentebelasting en bij het slachthuis, kantoorklerk en later agent bij Wessanen en vertegenwoordiger bij puddingfabrikant Homburg.

Na de Tweede Wereldoorlog werd hij eindelijk dan toch directeur, maar zijn kleine pijpenfabriekje aan het Breedweer in Koog aan de Zaan hield het niet lang vol. Tinus werd pas succesvol toen hij in de jaren vijftig een sigarenwinkel opende aan de Meidoornstraat in Zaandam.

Het diploma machineschrijven heeft uiteindelijk toch zijn vruchten afgeworpen. Als directeur van pijpenfabriek Rekoza schafte hij zich voor zijn zakelijke correspondentie een typemachine aan. Een Remington van een aanzienlijk gewicht, waarvoor een meer dan krachtige aanslag nodig was. Jelte heeft daar zijn eerste verhalen voor de schoolkrant, die hij eerst in het klad schreef, op overgetikt; ik volgde enkele jaren later. Dat inmiddels de letter ‘h’ de geest had gegeven, heeft onze schrijversloopbaan niet in de weg gestaan.

Afgelopen week, vrijdag 13 maart, zou Tinus Rep 116 jaar zijn geworden. Dat haalde hij bij lange niet — hij werd 86 jaar. Maar dat mag gerust een topprestatie worden genoemd, gezien het feit dat hij vanaf zijn twaalfde heeft gerookt als een schoorsteen. En dat hij als kind de ‘windvlaag des doods’ te slim af was geweest.

remington copy