Een molen waar een heel pad en diverse stukken land naar zijn vernoemd: die eer kwam “De Ezel”, eertijds volmolen later oliemolen, te Zaandijk toe.
Oorspronkelijk gebouwd om wollen stoffen te verdichten het zogenaamde “vollen”.
Een proces waarbij de molen met stampers in kommen reuzel, menselijke urine en vollersaarde (bentoniet) in de wollen stof verwerkte. Gezien de geurige ingrediënten werden deze molens ver buiten de bebouwde kom gebouwd.
Zijn standplaats was dan ook op de hoek van de Nieuwe Vaart aan het einde van het Ezelspad, een pad haaks op de Lagedijk.
Het langwerpige perceel noemde men het Ezelsven. In 1869 toen de spoorlijn Alkmaar- Zaandam het stuk doorsneed ontstonden er twee delen.
Het oostelijke deel werd De Voorezel (nu de Willem Dreeslaan), het westelijke deel de Achterezel, nu deel van het huidige Rooswijk.
De op de Voorezel gelegen molen was een van de oudste van de Zaanstreek, hij wordt vermeld in 1639 waarbij er parten (aandelen) worden verhandeld, maar is dan al een aantal jaren werkzaam. In de boeken staat hij beschreven als de “oude volmolen”.
Bij een overdracht gedateerd op 28 augustus 1642 en ook op 14 juli 1644 wordt er gesproken van verkoop van parten in een “olymolen, scheur (schuur!) en erff met die ontroerende goederen daerbij, genaemt die ouwe volmolen”. Hier blijkt het vollen verleden tijd te zijn en gaat de molen na een grondige verbouwing zijn bestaan voortzetten met het persen van oliezaden. Misschien is daarna zijn naam ook gelijk veranderd in “De Ezel” om elke associatie met het onwelriekende vollers bedrijf achter zich te laten.
Als prominente eigenaar van de molen wordt op 30 oktober 1652 vermeld Floris Cornelisz. De Lange, afkomstig uit een ondernemend geslacht met zijn wortels in Jisp. Daar hield hij zich vooral bezig met walvisvaart en olieslagerij. Hij was in goede doen, zozeer zelfs dat hij een portret liet vervaardigen door de Haarlemse schilder Jan de Bray waarop hij te zien is met zijn tweede echtgenote en twee zoons. Van Zaanse kooplieden bestaan weinig portretten, het waren vooral gegoede burgers uit grote steden die geld hadden voor een dergelijke afbeelding.
Dit in tegenstelling tot het personeel op de oliemolen: van hen geen portretten. De werkploeg bestond meestal uit 5 á 6 man personeel. De verdiensten waren geen vast loon maar stukloon, hetgeen inhield dat men uitbetaalde afhankelijk van de productie van de molen, waarbij de factor wind een grote rol speelde. De bemanning was als volgt: de Blokmaalder (chef), de Nachtblokmaalder, de Steenknecht, de Dagjongen, de Nachtjongen (veelal een oude olieslager) en soms een pletjongen. Werktijden waren lang, 16 uur was geen uitzondering en er was een ploeg voor de dag en een voor de nacht, want als het waaide moest er olie geslagen worden.
De Blokmaalder en de Dagjongen begonnen om 4 uur ’s morgens en werkten tot 8 uur ’s avonds.
De Nachtblokmaalder begon ’s middags 12 uur en werkte tot ’s avonds 8 uur als Steenknecht. Vervolgens na vertrek van de Blokmaalder (om 8 uur ’s avonds) tot 4 uur ’s morgens als Blokmaalder. De Steenknecht en de Nachtjongen begonnen om 8 uur ’s avonds te werken.
Bij veel wind was er geen pauze, men at tijdens het werken. De warme hap werd opgewarmd op het vuister (de oven om het zaad te verwarmen), het was soms meer schrokken dan eten. Veel namen het eten mee in een “kanis” een blikken trommel met hengsel en soms brachten de kinderen vaders middagpotje (foto 4 en 5). Bij doorstaande wind maalde een oliemolen rond de 160 last zaad per jaar, bij dag en nacht werk 200 last per jaar. Een last is ongeveer 2000 KG.
De lonen waren rond 1870:
Om een beeld te geven van de koopkracht p.p. rond 1870:
Bij langdurige windstilte moest men soms wel geld lenen van de Patroon (eigenaar van de molen), men noemde dit een “sloppie opnemen”. Als er weer een goede wind was moest men dit weer terug verdienen, het loon werd om de twee weken uitbetaald. Het gebeurde wel dat sommige olieslagers langdurig schulden moesten aflossen bij hun baas.
Zoals gemeld was de Nachtjongen vaak een oude olieslager die nog wat bijverdiende naast de bijdrage van soms de bedeling of het armenhuis, dit was in de tijd ver voor enige vorm van pensioen. Het alternatief voor hem was het venten langs de deuren met koek, brandhout of petroleum. Voor de Nachtjongen kwam er nog bij dat het malen in het donker veel riskanter was dan overdag. Het weer liet zich in het duister moeilijk aflezen, het gevolg was dat er vaak met nachtmalen brokken ontstonden met veel schade. Er was dan ook een gezegde onder molenaars dat luidde:
“Het molenaars leven heeft god gegeven, het malen bij nacht heeft de duvel bedacht”!
Rekening houdend met het nachtwerk op de molen werden bijna alle Zaanse molen voorzien van wit geschilderde deurposten op de stelling alsmede de deurgrepen en eveneens de achterkanten van de binnenroed (de voorzomen), zodat degene die achter bij de vang (de rem) stond goed kon zien welk eind er beneden kwam. Ook de kantstenen om het zaad te pletten waren beschilderd, soms wit met vier rode banen, andere wit met blauw en vier rode banen.
Dit alles om met reflectie van olielamp of kaarslicht op het witte vlak in de halfduistere molen de snelheid van de kantstenen te kunnen waarnemen.
Verder gaf het vuur in het vuister ook nog wat licht. Met dit vuister verwarmde men het lijnzaad voorafgaand aan het persen door de molen. Ook de koffiepot werd erop gezet voor een bakkie.
Het stoken geschiedde met turf wat per schip werd aangevoerd en in het speciale turfhok bij de molen werd opgeslagen. Dit werd met turf manden vervoerd. Per last zaad werd er 2,5 ton turf gebruikt. In Zaandijk liep het lossen van turf waarschijnlijk uit in een te veelvuldig drankgebruik.
Burgemeester D. Donkers zag zich in 1887 genoodzaakt om een vereniging van werklieden op te richten voor het lossen van turf. Maximaal mocht er fl 7,00 per week verdiend worden. De vereniging schreef voor dat alleen personen vrij van drank, dieverij of andere misdrijven mochten deelnemen. De tarieven waren 1 ct per ton korte turf of ¾ ct voor een lange turf.
Naast het vuister in de molen zal menige kachel op het Ezelspad ook met turf zijn gestookt, hetgeen niet zonder brandgevaar zal zijn geweest met de dicht op elkaar gebouwde houten woningen.
Rond 1800 stonden er 18 huizen bewoond door 26 gezinnen. Het pad had vergeleken met andere paden een zeer onregelmatige opbouw hetgeen resulteerde in een aantal zijpaden met de namen 1e Ezelspad en 2e Ezelspad of ook wel genoemd het verkeerde Ezelspad.
Voor brandbestrijding op het pad waren verplicht aanwezig: 6 emmers en 16 gieters. Naast de brandbestrijding waren er ook burendiensten zoals hulp bij kraamzorg of een sterfgeval. Vaak was de baby al door de buren gehaald voordat de “poppiesroeister” (kraamvrouw) het pad op kwam. Bij overlijden zorgden de buren voor het wassen, uitstrekken en opbaren van de overledene. Zij waren het ook die de kist samen wegdroegen. Het pad vormde zo een hechte gemeenschap bij rouw maar ook bij vreugde!
Aan het einde van het pad stond nog een boerderij en dan de oliemolen “De Ezel”.
Op 13 mei 1871 overleed zijn eigenaar Willem Honigh, hij bezat naast “De Ezel” ook nog de oliemolen “De Roggebloem” op de Hemmes te Zaandam. Zoon Jacob liet beide molens veilen.
Bij “De Ezel” was er berging voor 3210 hl zaad, 470 hl olie, en maar liefst 90.000 koeken.
Het opstal bestond uit de oosterschuur, het oliehuis, de timmerschuur, de achterschuur en het koekenhok
Bijzonder was dat de molen ten oosten nog een apart oliebakhuis bezat met oliekelders en koekenopslag. Er waren weinig molens in de Zaanstreek die een dergelijk extra opslag bezaten.
In 1886 ontstond er brand in de molen maar hij werd weer hersteld. Op 17 maart 1888 echter is die investering eigenlijk zinloos geweest want de firma Claas Honig & Zn. verkoopt de molen voor afbraak. De oostelijke molenschuur blijft als woning voor Dirk IJff bestaan en wordt pas in 1965 gesloopt als ook het meeste van het pad wordt opgeruimd.
Hier komt de latere mavo Zaandijk, inmiddels weer vervangen door woningen aan de Willem Dreeslaan. Het oliebakhuis doet dienst als timmerschuur voor B. Finke en verdwijnt pas in december 1972 nadat baldadige jeugd er twee keer brand in heeft gesticht. Een huisje van het pad bestaat nog steeds en werd herbouwd op de Zaanse Schans als Zonnewijzerspad nr. 5.
Rond 1939 fietsen er een stel Amsterdammers door Zaandijk over de Lagedijk. Zij passeerden het bordje met daarop de naam Ezelspad en zagen vanwege het mooie weer veel bewoners op stoeltjes voor hun huisjes zitten. Dit ontlokte aan een van de fietsers de opmerking:“ Kijk de ezels mogen even luchten”. De enige “echte” Ezel was toen al vele jaren geleden verdwenen!
Tekst en beeld Sjors van leeuwen met dank aan Fulco Rol (ZM).
Mijn overgrootvader, Engel Roos, was pelder. Hij heeft gewoond aan het Ezelspad, Langepad, Hazepad en de Nieuwe Vaartkade. Is het mogelijk dat hij op de molen de Ezel werkte? Hij leefde van 1855 tot 1933.
Prachtig verhaal Sjors .ga zo door
Hallo Sjors, ik ben bezig met de geschiedenis van Gortershof op onze website. Ik heb het plaatje van het schilderij "de Ezel" er ook op gezet. Ik hoop dat je dat goed vindt
Weer wat geleerd bedankt ga zo door Sjors!