Uitstappende op het station Zaandijk Zaanse Schans wordt iedere reiziger vaak overvallen door de geur van cacao.

In 1649 was er geen station en ook geen cacao productie, een eind in het veld stond Volmolen “De Zwarte Bonsem” waarvoor de windbrief (het recht om de wind te mogen gebruiken) afgegeven was op 16 september.

Dat ver in het veld staan was nodig gezien de onwelriekende werkzaamheden die bij de molen verricht werden, namelijk het bewerken van laken en wollen stoffen met als doel deze te verdichten.
De hulpstoffen die men daarvoor bezigde waren: rottende urine, bentoniet of vollersaarde (een soort klei verwant aan de kattenbakkorrels van tegenwoordig) en reuzel (varkensvet) of ranzige boter.

Urine werd ingezameld in houten tonnen als extra bijverdienste bij grote gezinnen.

Schilderij met daarop de handel in wol en laken te Leiden.

De samengevoegde massa werd met de stof in de molen in langwerpig uitgeholde komblokken gedaan. Vervolgens werden door de molen stampers in werking gesteld via een horizontaal aangedreven eiken as met nokken (de wentelas). Deze stampers waren aan het ondereind trapezevormig en vielen  neer in de uitgeholde komblokken.

Op die manier werd de wollen of lakense stof vervilt door de toegevoegde massa en het stampen van de volmolen.

Na deze beurt, waarbij de stof 25 tot 50 procent van zijn volume verliest, werden de stoffen overgebracht naar een kleine rij stampers waarbij alles met schoon water gereinigd werd. Daarvoor bezat de molen ook een pomp en een waterbak om schoon grondwater omhoog te halen voor deze laatste fase.

Vollen is eigenlijk “vullen” en uitgevonden in Engeland. De vroegste volmolen in Nederland duikt in onze archieven op in 1620 te Leiden. Op veel volmolens werd in loondienst gewerkt voor de weverijen in Amsterdam en Leiden.

Doorsnede van een volmolen met in het midden de wentelas en onderaan de stampers die in het komblok vallen.

De door de volmolens gebruikte hulpstoffen verklaren waarom de overheid een keur uitvaardigde dat deze molens ver uit de bouwde kom moesten blijven, in de volksmond sprak men van “stinkmolens”.

Vandaar ook de naam van “De Zwarte Bonsem”, bonsem is Zaans voor bunzing!

Toegangspoort van museum “De Lakenhal” te Leiden. Met boven de poort stapels laken en in het midden een volmolen.

Papier

Dit bewerken van wollen stof verdween toen “De Bonsem” samen met buurmolen “De Wever” in 1674 gekocht werd door Pieter Gerritsz. van der Ley. Hij verbouwde de molens tot wit-papiermolens (voor schrijfpapier en drukpapier) hetgeen voor die tijd nog niet in de Zaanstreek kon worden gemaakt. De doorbraak voor wit papier productie betrof het vervangen van de ijzeren platen en messen in de maalbakken door niet roestende metalen.

Deze maalbakken ook wel genaamd “Hollanders”, was een Nederlandse vinding, het betreft een gesloten ovale bak gevuld met schoon water waarin een rol met scherpe messen de witte lompen voor de papierfabricage tot pulppap maakt.

“De Zwarte Bonsem” als papiermolen van de firma Jan Kool & Comp.

Deze productie vereiste voor die tijd een enorm kapitaal (40.000 gulden) en een groot oppervlakte voor de vijverlanden ten behoeve van schoon water voor die papierfabricage.

Het achtkant van de molen werd met eiken schaliën (een soort houten dakpannen) bedekt, in plaats van riet, om geen stof in het papier te laten komen.

Eiken schaliën

In 1774 komt de molen in handen van papierfabrikant Jan Jacobsz. Kool, familie van het beroemde geslacht Honig.

Pellen

Na zijn overlijden werd de molen in 1840 verkocht aan Albert Vis en omgebouwd tot pelmolen, om het schilletje van de rijst eraf te pellen. Dit is nog goed te zien op de foto van de molen waar aan de zijkant van het lijf twee zogenaamde stofpompen uit de bekleding van het lijf steken.

“De Zwarte Bonsem” als pelmolen met rechts en links in het lijf de stofpompen om de overtollige rijststof af te voeren.

Dit was een primitieve vorm van verbetering van arbeidsomstandigheden waarbij de molenaars met houten kokers probeerde om de bij het pellen vrijkomende stof af te voeren buiten de molen. Veel pelmolenaars hadden last van stoflongen, het beruchte pelders hoestje!

Toen de spoorverbinding van Alkmaar naar Zaandam aangelegd werd in 1869, werd het Friese Pad met een gedempte sloot aan de zuidzijde samengevoegd met het Bonsempad aan de noordzijde en zo ontstond de Spoorstraat (nu Stationsstraat ) in Koog aan de Zaan.

Zo kwam “De Zwarte Bonsem” vlak bij het nieuwe station te liggen aan de Spoorstraat. Schuin ertegenover stond het gebouw van de “Zaanlandse Stoomdrukkerij van E.N. Smit”. Deze drukkerij was in 1881 opgericht door Evert Nicolaas Smit.

“De Zaanlandse Stoomdrukkerij” in 1880.

Jarenlang rolde hier de krant “De Zaanlander” van de persen met op het hoogtepunt 18.000 abonnees. Een van zijn zoons, Evert Smit, was een vooraanstaand molenliefhebber. Hij was betrokken bij molenbehoud en bescherming voor zowel vereniging “De Hollandsche molen” als “De Zaansche Molen”.

Advertentie van Albert Vis voor een meesterknecht (verantwoordelijk molenaar van de pelmolen) in 1873

Inmiddels is het landschap bij het station veranderd, “De Bonsem” verdween in 1895 door sloop, op zijn standplaats kwam in 1914 de Christelijke Lagere School.

Deze voormalige school is nu in gebruik bij cacao “De Zaan” als archiefruimte met aan de buitenzijde een presentatie over de productie van cacao. De gebouwen van “De Zaanlandse Stoomdrukkerij” zijn jaren terug gesloopt en overgenomen door een groene wildernis waar al jaren plannen voor zijn om er een hotel te bouwen voor de bezoekers van de Zaanse molens en de Zaanse Schans!

“De Zwarte Bonsem” met rechts “De Zaanlandse Stoomdrukkerij” en op het dak van de schuur van de molen (voor diegene met zeer goede ogen) de windwijzer, de zogenaamde spin, met op zijn staart het silhouet van een bunzing.

 

Zelfde locatie als de vorige opname maar dan 2017.

Beeld en tekst: Sjors van Leeuwen