De Vergulde Bijkorf stond oorspronkelijk in Wormer als papiermolen De Kwikstaart.
De molen werd aangekocht door Cornelis Jansz. Honigh op 25 april 1662. Hij liet de molen demonteren en in 1668 herbouwen aan het Guispad vlak bij de huidige spoorwegovergang te Zaandijk. Honigh schrijft dat jaar in zijn boekhouding: ”De molen vervoerd in de Banne van Westzaanen”.
Op zijn nieuwe plek veranderde de eerst relatief kleine Kwikstaart in een kapitale papiermolen met veel opstallen en schuren.
Later verrezen in zijn buurt de papiermolens Het Guiswijf en Het Guiskind. De Vergulde Bijkorf kon niet achterblijven en de Zaandijkers gaven hem toen de bijnaam De Guisman om de familie te completeren.
Zaandijk kreeg hiermee een zeer belangrijk aandeel in de Zaanse papierproductie.
Het meest in het oog springend is het inrichten van de molen van grauw tot wit papiermolen in 1676 door de firma van Jacob en Adriaan Cornelisz. Honigh. In hun papier voerden zij het watermerk het Wapen van Amsterdam met de letters JACH: de initialen van de beide broers.
Bij de productie van wit papier was veel kapitaal, grondstof en personeel nodig, soms wel veertig tot vijftig personen met ieder hun specifieke taak. Voor wit papier werden lompen ingezameld uit vrijwel het hele land. Het sorteren en scheuren van de witte lompen en afsnijden van knopen of haken was de taak van veel vrouwen en kinderen. Daartoe gezeten op een houten bankje met het mes van zich afgewend trokken zij de lompen in smalle repen uiteen. Opslag van deze repen lompen vond plaats in houten kasten waarna het product in manden in een ton met hakbeitels werd uitgestort (de kapperij).
Deze ton, met als bodem een ijzeren plaat, draaide rondjes met een tandkrans welke door de molen werd aangedreven door een balk met een haak (de bestevaer). De scherpe hakbeitels vielen net niet op de bodem maar op een zwaar houten blok (het reebok). Daartussen werden de lompen fijngemaakt tot pluizen stof.
Was het geheel voldoende kleingemaakt dan verhuisde het naar de maalbak (de zogenaamde Hollander, een Nederlandse uitvinding). Deze zware houten ovale bak (3,40 lang en 2,00 meter breed) met daarin een horizontaal draaiende rol bezet met scherpe bronzen messen en aan de onderzijde een vast mes op de bodem (de rijzing).
De bak gevuld met water en lompen maalde door de molen aangedreven in 3 á 3,5 uur het geheel tot een papierpap die daarna via houten goten in diepe bakken met houten latten op de bakvloer in de rot werd gelegd (de verzijgkast). Zo kon het water eruit zakken en de stof vergaan. Helder water voor witpapierproductie was overigens alleen ten koste van zeer veel werk te verkrijgen in de Zaanstreek.
Daartoe stond naast de grote molen nog een kleine molen met een lage stelling en een vaste staart om hem op de wind te richten (de petmolen). In deze molen zat een kleine krukas die een houten pomp in beweging zette die diep onder het maaiveld schoon water omhoog pompte. Dit water werd via een uitgebreid stelsel van gegraven slootjes (vijverlanden) ontdaan van ijzer door het te laten bezinken (in wit papier mag geen roest voorkomen!).
Daarna pompte de molen het water via een koperen pomp omhoog en verdween het in een grote houten bak naast de molen die gevuld was met een laag schelpen en duinzand om de laatste resten vuil eruit te halen.
Met een zware pomp (de harremaai) werd het schone water in de molen gebracht en in houten bakken van 2 meter boven de maalbakken bewaard. De stof uit de verzijgkasten werd daarna via een roerbak weer met water aangemaakt en met houten tobbes in de schepkuipen gedaan.
Schepkuipen zijn zware houten kuipen met een diepte van 80 cm en een doorsnede van 1,25 meter. Aan de zijkant zat een roodkoperen buis met kooltjes turf om het water vorstvrij te houden. De man die vervolgens met een raampje bespannen met kopergaas de papierpap eruit schepte en die vervolgens op een lap vilt deponeerde heette de schepper. Dit schepraam was voorzien van zeer fijn kopergaas met daarin het watermerk van de papierfabrikant.
Een partij van 120 natte vellen met vilt ertussen werd dan in een enorme houten pers geklemd welke door een aantal mannen met stokken en een kaapstand (een soort windas) met kracht werd aangedraaid om het water eruit te halen. Soms werd deze handeling wel twee maal uitgevoerd om het papier voldoende te ontwateren.
Daarna gingen de vellen naar de droogschuur met aan beide zijden luiken die open konden en werden de vellen over vijgentouw opgehangen om door de wind te drogen. Deze droogschuren waren soms wel 90 meter lang en zeer tochtig!
Om het papier beschrijfbaar te maken zonder dat de inkt ging vloeien moesten de droge vellen in een ketel met dierlijke lijm gedompeld worden en dan weer via de pers en de droogschuur een tweede ronde ondergaan. Dan werden de vellen vlak gemaakt via de kalander: een door de molen aangedreven grote versie van een wasmangel die met twee pokhouten drukrollen de vouw uit het papier haalde.
Als laatste werden alle vellen op de verleestafel gecontroleerd op oneffenheden en roestplekjes en dan weer in een grote pers gezet. Uiteindelijk verpakte men de vellen in riemen, een riem is 480 vellen.
Na deze diepe verhandeling over hoe men papier maakte terug naar de geschiedenis van De Vergulde Bijkorf: hele generaties van de bekende familie Honig bezaten de molen en diverse andere papiermolens, zo vormden zij een machtig industrieel complex die een groot deel van het vermaarde Zaanse papier exporteerde naar alle uithoeken van de wereld.
Hiervan getuigde o.a. een steen aangebracht bij een verbouwing aan de zandbak van de molen:
“Naast God de Opper Heer en Koning
Heeft Thans de Derde Jacob Honig
De Vijfde van het Welbekend Geslagt
Den Eersten Steen hier Aangebracht.”Den 18 maart anno 1769
Het uiterlijk van de molen werd sterk verbeterd door in 1804 de romp te bekleden met houten leien en de kap met houten delen, dit gaf ook minder stof in de witpapierfabricage.
Eindeloze boedelverdelingen volgden elkaar op en ook rampen bleven de molen niet bespaard. De minste was nog het veelvuldig ingooien van de ramen.
In 1825 stond de molen met de voeten in het water tijdens de grote overstroming van de Zaanstreek. Slechts varend was de molen te bereiken, alle stapels papier waren nat aan de onderzijde, een aanzienlijke schadepost.
Eigenaar Jan Jacobsz. Honig, geboren in 1792, beschreef dat in zijn dagboeken. Zijn zoon was Jacob Honig Jansz. jr. (1816-1870) hij was behalve een goede papierfabrikant ook de grondlegger van de latere Oudheidkamer (nu Honig-Breethuis) en verzamelde zeer veel voorwerpen betreffende de geschiedenis van de streek.
Op 3 januari 1880 brak er een hevige brand uit die zware schade toebracht aan de droogkamer en de pakkamer.
Toen de neergaande tijd voor de windmolens naderbij kwam en overal stoompijpen verschenen werd de molen verkocht voor 14.000,00 gulden in 1854 aan Gerbrand de Jong. Deze kocht later ook de nu nog als enige overgebleven papiermolen De Schoolmeester te Westzaan.
In de nacht van dinsdag op woensdag 19 november werd er om half vier ’s nachts alarm geslagen, Zaandijk was in rep en roer. Acht brandspuiten ploeterden om een zware uitslaande brand in De Vergulde Bijkorf te bestrijden tijdens strenge vorst. Aangejaagd door een straffe noordoosten wind was het een ongelijke strijd.
De krant De Zaanlander melde: “Een ontzaglijke vuurzee, die zich over de hele lengte stortte, werd nog aangewakkerd door een felle oostenwind. Imposant was het moment, waarop het kolossale gevaarte met donderend geweld ineen viel en een vuurregen deed ontstaan, zoo hevig dat ieder met angst en schrik vervuld werd”.
De brandende vellen papier stegen die avond ten hemel om het geheel nog spookachtiger te maken. De volgende morgen bleek er behalve de gemetselde schoorstenen van de schepkuipen alleen nog verbrand houtskool van de molen over te zijn. Zaandijk was in een keer een groot legioen werklozen rijker!
Alleen de zandbak overleefde de vlammen en werd tot de sloop in de jaren zeventig nog gebruikt in een verzinkerij van de firma Mus.
De gebroeders De Jong bouwden naast hun papiermolen De Schoolmeester een stoomfabriekje met de naam De Vergulde Bijkorf om er wit papier te produceren. Dit was echter van zeer korte duur, nu is het in gebruik als kantoor en opslag van SMITCO tuincentrum.
Het vormt samen met De Schoolmeester een laatste industrieel ensemble van wind en stoom van de ooit vermaarde Zaanse papierindustrie.
L.S.,
Kennelijk is "de Bijenkorf"( voorheen de veenboer)niet verloren gegaan. in de gemeente Gemert (NB)
staat deze herbouwde molen met op de baard twee bijenkorven. rijksmonument 16057 er wordt in de beschrijving aangegeven dat deze is aangekocht ca. 1908 door A.W.C Coppens.
noch de Veenboer als de de Bijenkorf worden genoemd in het boek "over de molens der familie Honig "( P Boorsma) herdruk 1975.
wellicht twee molens, de vergulde bijenkorf als de bijenkorf?
nog te raadplegen "in de gulden bijenkorf" familie genealogie van fam. Honig uitg. 1953.
Ruud Honig, nazaat.
Fantastisch! Doorgestuurd naar mijn neef in Zeeland die aan de Zaan is geboren. Hij is gek van molens!
Informatief stuk over deze belangrijke witpapiermolen! Via de site www.zaansepapiergeschiedenis.nl valt nog meer te vinden en te zien over de molen, zoals riemkappen, tekeningen en Papier medegenomen van de ruinen van den Papiermolen de Vergulde Bijkorf te Zaandijk, verbrand 18 November 1902 [SAH; GAZ]', alsook over de vm. eigenaars Cornelis & Jan Honig en de nazaten van de laatste. De firma's C & J HONIG en J HONIG & ZOONEN leverden hoogwaardig witpapier tot ver buiten onze landsgrenzen. In het HONIG BREETHUIS is een permanente presentatie gewijd aan het bedrijf C & J HONIG.
Prachtig artikel over een mooi stuk geschiedenis. Één opmerking in de marge: het is Honig Breethuis ( met een t).
Dank, aangepast!