Deze aflevering gaat over De Houtsnip, een molen niet ver van De Vergulde Haan en gesitueerd in dezelfde polder: De Kalverpolder.
Maar het gaat over veel meer: de ontwikkeling van de Zaanse Schans (en het niet-bebouwen van de Kalverpolder) de Bonifatiuskerk, de korsetten van Hunkemöller, de KVP en PPR, burgemeester Thomassen, de bouw van het Michaël College en de slinger in de Scholtenweg…
De Kalverpolder werd bedijkt in 1637 en aan de dijkrand verrezen veel pel- en oliemolens. De Houtsnip was een pelmolen, een bedrijfstak die vroeger veel gebezigd werd op het Kalf.
Pieter Claasz. Kuijper kocht met anderen op 7 januari 1727 een stuk grond in de Kalverpolder “groot 25 roeden en langs 7 roed”. (Een Amsterdamse roed is 3 meter 68 cm).
Op 20 oktober werd de Windbrief (het recht op het gebruik van de wind) afgegeven aan “Pieter Clasen Cuijper, cum suis wonende te Oost Saenen tot een wint molentje De Houtsnip om garst (gerst) te pellen op haar eijgen gront in de Kalverpolder onder Oost Saandam”.
Door de grote hoeveelheid molens was het voor de overheid erg lucratief om belasting te heffen op het gebruik van de wind (niets nieuws onder de zon!). Om te weten wie er betaalde werd elke molen verplicht een naam te dragen. Zij kregen dan een Windbrief. De overheid achtte dit noodzakelijk: “omme alle abuijsen” te voorkomen.
Deze naam kon bestaan uit een eigen naam: een persoon, een dierennaam, een beroep, een stuk gereedschap, een Bijbelse – of soms een mythologische figuur.
De Rekenkamer van de domeinen in Holland gelastte in een brief van 17 juni 1693:
“deselve te gelasten aen hunne respective molens, voor sooverre die nogh geen naem souden mogen hebben, binnen 8 dagen aldsdan eerstkomende een naem te geven en dit aendeselve te stellen ter bequaemster en sigtbaerster plaetsen met groote claere ende leesbaere letteren omme van verre beqaemeliken geleesen ende alsoo d’een uijt d’andere onderscheyden te connen worden”.
Uiteraard moet De Houtsnip ook zo’n prachtig bord gehad hebben met een fraai schilderwerk van de betreffende vogel met daaronder de tekst voor diegenen die voldoende onderwijs hadden genoten om te kunnen lezen en schrijven, en dat was de minderheid.
Het moest vanaf de dijk en het water goed zichtbaar zijn voor iedereen, zoals beschreven in de voorafgaande tekst.
Overigens was en is de houtsnip een in de Zaanstreek en ook in de Kalverpolder niet een veel voorkomende vogelsoort. Je vindt hem voornamelijk op de Veluwe, Noord-Brabant en plaatselijk in de Noord-Hollandse duinen.
Het is een unieke steltloper die vooral leeft in een omgeving met veel bos met een open natte humuslaag. Hij is moeilijk zichtbaar door zijn goede schutkleur en heeft korte pootjes.
Bijzonder is dat zijn ogen net als bij een konijn 360 graden waarnemen, waardoor hij slecht naar voren kan kijken met als gevolg dat houtsnippen vaak sneuvelen tegen glazen ruiten die zij niet goed waarnemen.
De grootste slachting is evenwel toebedeeld aan de jacht, hij is een lekkernij in landen als Groot Brittannië, Frankrijk (jaarlijks 20.000!), Spanje en Italië.
Onze houten Houtsnip had van dat alles geen last. Hij werd gebouwd als gerstpelmolen, welke de buitenste schil van de gerst afhaalde zodat er gort overbleef die voor consumptie geschikt is. (Voor het pelproces zie mijn vorige afleveringen).
In 1777 kocht Pieter Fransz. Graaf een kwart aandeel in de molen welke hij later door aankopen nog versterkte. Drie opeenvolgende generaties Graaf hielden de molen werkend .
In 1853 werd hij voor 10.000,00 gulden eigendom van koopman en fabrikant Hendrik Blans (1801-1884) gehuwd met Elisabeth Besbrink die meerdere pelmolens in eigendom had op het Kalf waaronder: De Wildschieter en De Abraham.
Tien jaar later was De Houtsnip al weer van het toneel verdwenen door barre omstandigheden. Hier leest u een verslag uit de Zaanse brandkroniek van 3 december 1863:
“’S namiddags woei er een harde storm uit het westen zoodanig, dat om 5 uur alle molens moesten staan voor den vreeselijken wind, die tot diep in den nacht duurde met regen en hagel. Tusschen 7 en 8 uur ontwaarde men brand in den pelmolen “De Houtsnip”; t’vuur was in den kap begonnen en het duurde zeer kort of hij stond in lichte laaie vlam en viel spoedig, zoodat hij totaal verbrande; het was een verschrikkelijk gezicht, niets kon gered worden, er konden ook geen spuiten bijkomen door den storm”.
De oorzaak was een twijfelgeval: sommigen zeiden onweer anderen door het vangen (remmen).
Herbouw volgde als een van de laatst nieuw te bouwen molens in De Zaanstreek door molenmaker Gras voor het kapitale bedrag van 20.000,00 gulden. Hij had hem na een jaar weer bedrijfsklaar. Het verschil met de vorige Houtsnip; hij was nu ingericht als rijstpelmolen.
Een rijstpelmolen had een productie van rond de 800 ton rijst per jaar. De pelsteen was niet door met gaatjes beslagen scherp blik omgeven maar met ijzeren platen met gaatjes erin. Blijkbaar was er voor rijst meer sterkte vereist dan voor gerst. Een rijstpelmolen bezat een kleine maalsteen een zogenaamde ‘paddiesteen’, dan twee pelstenen, een harp, en een waaierij. De bewerking vergde 6 sneden of reizen, dat wil zeggen dat de rijst zes keer moest worden behandeld, eerst paddien, dan pellen en tot slot gepoetst en gesorteerd. Het begrip ‘paddie’ staat voor gedorste ongemalen rijst.
Rijst was het nieuwe volksvoedsel en de aanvoer was enorm. Zo zelfs dat het restproduct, het rijstmeel, ook nog geld opbracht.
Tijdens de ingebruikname van de nieuwe molen droeg peldersbaas Gerrit van Ederen een door schipper Pieter Spillekom gemaakt gedicht voor, waarvan hier een paar fragmenten:
” ’t Was avond en feller verhief zich de wind!
’t Is een enkeling die zich nog buiten bevindt;
Wie kan houdt zich binnen de wanden.
Op eens klinkt een kreet die het buurtschap verschrikt.
Dan een vuurgloed waarin een angstig oog blikt;
de Houtsnip, o ramp stond te branden.Het drama voltrok zich: de houtsnip werd as.
Hoe schoon en hoe vlug deze vogel ook was:
Hij viel als een puinhoop te neder!
Zijn stof op de vleugels der wind als gejaagd
Heeft hem in een oogwenk van d’aarde gevaagd;
Hij vlood en keerde niet weder.Niet weder?…….toch wel!…..en met spoed!
Gelijk als een Phoenix verrijst uit de gloed.
Zo is hij ook thans weer herrezen.
Gij, meester die ons thans weldoend onthaalt.
Gij hebt met Uw werkzame geest niet gedraald;
Gij wilt zijn herschepper weer wezen!”
Deze ‘herschepper’ was de zoon van Hendrik Blans, Klaas Blans (1831-1878) gehuwd met Johanna Clasina Rietveld. Hij herbouwde De Houtsnip en verwierf na 1873 ook De Grauwe Gans aan de Kalverringdijk. (Zie ook de eerdere aflevering.)
Stoom overtrof al snel de wind en in 1876 werd er aan de Oostzijde te Zaandam aan de Zaanoever een nieuwe rijstpellerij Birma opgezet met een stoominrichting van 200 PK met daarin ook opgenomen de panden Bassein, Rangoon, Java en Rijsthalm.
Klaas Blans woonde in de Oostzijde 109 te Zaandam (het latere nieuwbouwgedeelte van het molenmuseum te Koog aan de Zaan) en hield daar ook kantoor.
Een vorige woning van Hendrik Blans, Oostzijde 59, werd na zijn dood aangekocht door de gemeente Zaandam, op 8 februari 1919, voor 30.000,- gulden om er een polikliniek annex verpleegtehuis van te maken.
Voor ernstige zaken, zoals opereren, moest men voor het autotijdperk per fietsbrancard via de pont over het Noordzee kanaal naar Amsterdam gebracht worden.
Niet alleen de molens werden door brand getroffen, ook de fabriek ontkwam er niet aan.
Birma
Op 11 december 1883 om half twee s’ nachts werd de stoompellerij Birma door brand verwoest. Het personeel had de fabriek tegen elf uur verlaten, toen was er nog niets aan de hand. Kort voor deze brand, in 1882, waren de molens De Wildschutter en De Grauwe Gans verkocht.
De herbouw van De Birma werd met kracht ter hand genomen door de zoon van Klaas Blans, Hendrik Klaaszn. Blans (1857-1917), hij was getrouwd met Johanna Maria Diekman.
Voor de bouw van de grotere stoompellerij ging hij een compagnonschap aan met zijn broers: Nicolaas Johannes Blans (1856-1916) en Thomas Martinus Blans (1866-1944).
Vanaf dat moment gaat De Houtsnip alleen nog maar met een platte steen rijstdoppen malen hetwelk een zeer brandgevaarlijk werk was. Tussen de doppen zaten soms oude spijkers e.d. die tijdens het malen een vonken regen konden veroorzaken en zodoende soms brand.
Naast de molen De Houtsnip en de pellerij Birma, bezaten de gebroeders Blans diverse pakhuizen. In 1892 kwamen er nog twee stijfselfabrieken bij: De Concordia en De Ruiter.
Zeer vooruitstrevend bleek Blans, want in 1886 laat hij de ‘stoomrijstpelmolen’ van elektrisch licht voorzien door de firma Mijnssen & Co.
Hij bemoeide zich ook actief met het gedrag van zijn werknemers, met name ten aanzien van drankgebruik, op een maandag in 1885 als er een sjouwersploeg aan het werk is in de fabriek bemerkt hij dat er drank gehaald wordt onder werktijd. Hij gelast dan om het hek bij de fabriek te sluiten. Maar de dorst naar drank is zo groot dat een zeker T. Teer bij het klimmen over het hek zijn evenwicht verliest en vast gespiest wordt op de punten van het hek. Zijn maats halen hem van het hek, meer dood dan levend. In het verslag staat: “De toestand van den lijder is zeer bedenkelijk, wat te treuriger is, daar hij gehuwd is, en een talrijk gezin heeft.”
Ondanks dit soort ongelukken gaat de productie weer gewoon door en ook het gebruik van drank. In 1892 wordt een te klein drijfwiel verkocht en vervangen door een grotere om de capaciteit van de stoompellerij te laten groeien.
De groei van rijstverwerking was enorm. Tussen 1901 en 1910 exporteerde Birma (vandaar de naam voor de fabriek) alleen al jaarlijks 170.000 ton naar Nederland, waarvan een groot deel zijn weg vond naar de Zaanse fabrieken van Kamphuijs, Blans en Laan.
Bonifatiuskerk
Na het overlijden van Klaas Blans in 1878 wordt er door zijn weduwe Johanna Rietveld een bedrag van 71.000,- gulden geleend om in de Oostzijde een nieuwe katholieke kerk te bouwen: De Bonifatiuskerk. De kerk is een ontwerp van A.A. Margry en J.M. Snickers in neo-gotische stijl. De altaarsteen, voor de op 1190 palen gefundeerde kerk, wordt op 21 mei 1899 gelegd door de bisschop van Haarlem Mgr. Bottemanne.
De totale bouwkosten bedroegen 130.000,- gulden dus de bijdrage van Johanna was beslist substantieel te noemen. Zodanig zelfs dat haar man in een glas in loodraam als St. Nicolaas is afgebeeld en Johanna als Maria aan de andere zijde van het gebouw.
In 2012 was de kerkvloer zeer slecht en was er 700.000,- euro nodig om de vloer te herstellen, deze kwam in 2016 gereed. Deze restauratie overtrof dus ruimschoots de bouwkosten voor het hele kerkgebouw in 1899!
Drank keert als thema weer terug als er in Het nieuws van De Dag van 11-05-1893 gemeld wordt dat:
“De heeren N. Blans, H. Zwaardemaker en A.P. Fortanier J.Z. te Zaandam hebben een plan opgevat, om aldaar een afrekenings lokaal , tevens Volkskoffiehuis, te stichten, opdat de werklieden aan de haven niet meer hun loon in kroegen zullen ontvangen.”
Blans leverde ook aan Defensie, in april 1898 bezochten officieren en leerlingen van de Hoogere Krijgsschool: het koloniaal museum te Haarlem, de schoenenfabriek van Larssen in Amsterdam en tot slot ook de rijstpellerij van de heer Blans te Zaandam.
Hunkemöller
In het jaar 1904 leverde Blans 88400 kilo rijst voor de militairen die de Hollandsche Waterlinie bemanden à raison van 14,40 de 110 kilo. Eerder had hij al zaken gedaan met Justitie, door in 1901 44000 kilo gort te leveren voor alle Nederlandse gevangenissen.
Bijzondere vermelding mag er ook zijn voor het feit dat Hendrik Klaaszn. Blans in 1898, met een vijfde part, deel neemt aan de naamloze vennootschap: Baleinfabriek “patent Hunkemöller” te Amsterdam. Lingerie bracht misschien wel meer op dan handel in rijst en granen!
Hij had ook iets met water, want op 21-08-1907 neemt hij deel aan betrouwbaarheidswedstrijden van de Nederlandse Motorbootclub in Sneek. Bij de snelheidswedstrijden in klasse twee is de winnaar Trio van de heer Simon de Wit (ja de Simon) in 7 uur en 19 minuten en 49 seconden! In klasse drie is de eerste Meeuw van de heer Kl. Blans te Zaandam in 9 uur, 42 minuten en 32 seconden. Men sprak van de heren ‘Botoristen’ die met het grootste gemak weer terug voeren over de woelige Zuiderzee naar Zaandam. Hoeveel uur, minuten en seconden dat duurde is niet bekend!
De boot De Meeuw werd op 4-7-1912 in de nacht door onbekende oorzaak door brand verwoest terwijl hij in het schuitenhuis lag gevuld met 150 liter benzine. Hij was overdag nog naar de grote brand van de oliekokerij van Jacob Vis gevaren aan de Kalverringdijk: een vroege vorm van ramptoerisme.
Intussen is de laatste molen van Blans De Houtsnip al in 1903 uit de verzekering genomen en dat betekende stilstand en wachten op de sloper. Die kwam in februari 1904. Het was molenmaker Boerendans uit Zaandam. Hij demonteerde het achtkant met kap, roeden en stelling met een deel van het binnenwerk. De onderbouw met schuren bleven staan om als pakhuis dienst te doen, daarover later meer.
Maartensdijk
Boerendans verkocht de kap met roeden en stelling ten behoeve van een te verbouwen stenen molen te Maartensdijk provincie Utrecht.
Molenaar Wouter Bomas afkomstig uit Ede vroeg toestemming om de bestaande stenen molen die als grondzeiler, een molen die vanaf de grond wordt bediend, te verhogen tot een stellingmolen. Daar vonden de kap, as en roeden als ook de stelling van De Houtsnip een tweede leven als meelmolen genaamd De Hoop.
Kort daarop wordt er nog een petroleummotor ingebouwd voor de windstille dagen. In de Eerste Wereldoorlog is er zelfs een zaagraam ingezet om met de molen hout te zagen. Bomas werd opgevolgd door twee zoons, zij verkopen de molen uiteindelijk in 1926 aan T. Muda die uit een bekend Groninger molenaarsgeslacht stamt. Zijn zoon liet de molen onttakelen na de Tweede Wereldoorlog. In 1961 werd er op de stenen romp een koepel geplaatst en leek het net een vuurtoren. Rond 1966 verdween ook dit laatste restant en is Maartensdijk molenloos met alleen nog een Molenstraat!
Wij pakken de Zaanse draad weer op als Zaandam op 29-4-1908 met een vaartocht en een rijtoer bezocht wordt door Koningin Wilhelmina en Z.K.H Prins Hendrik, zij nemen ook de tijd om de fabrieken van de firma Blans te bekijken.
Met belangstelling zien zij het ophijsen van de balen, het voeren langs de transportbaan, het malen en sorteren en tot slot de verwerking in de griesmeelmalerij voor het maken van kindermeel. Bij die gelegenheid wordt Hendrik Klaaszn. Blans ridder in de orde van Oranje Nassau.
In het jaar 1909 ontbrand er in de plaatselijke pers nog een dispuut over het gratis verstrekken van gort aan behoeftigen door Blans via de R.K. St. Vincentius Vereniging. De socialistische voorman J.E.W. Duijs schrijft in zijn krant De Voorpost dat de Roomsch Katholieke Armenbedeling via de St. Vincentius Vereniging:
“een soort van gort verstrekken door de firma Blans, welke gort niet anders dan voor beestenvoer bestemd kan worden”. C. de Mooij zet de tegenaanval in met een “dat de door u bedoelde gort een in elk opzicht menschwaardig voedsel is. Je moet ze maar proeven!”
Nu we het toch over beestenvoer hebben: in 1911 doet Hendrik Klaaszn. Blans nog een poging een fabriek voor veevoer op te zetten aan het Utrechtse Jaagpad te Leiden met twee stoomketels en een benzinemotor. B&W van Leiden wijzen deze aanvraag af met het oog op brand of ontploffingsgevaar.
Rijst
In 1910 is er een naamsverandering naar de ‘Firma gebroeders Blans’, fabriek voor graan, rijst en stijfsel.
Dan slaat het noodlot toe, de Eerste Wereldoorlog breekt uit en de export van rijst uit Birma valt weg. De Nederlandse regering neemt alle rijst in Nederland in beslag als noodvoorraad.
Tot overmaat van ramp overlijden Nicolaas Blans in 1916 en Hendrik Klaasz. Blans in 1917. Thomas Martinus Blans staat er helemaal alleen voor, zonder de steun van zijn broers, terwijl de wereld van rijstverwerking om hem heen instort.
Hij klampt zich volledig vast aan zijn geloof en doet in februari 1919 een oproep om een Katholieke Werkgeversvereniging te vormen:
“De strijd voor of tegen Christus en zijn kerk wordt met den dag heviger en treedt meer en meer naar voren”.
Kort daarvoor, in het zelfde jaar, meldt de krant De Maasbode:
“men meldt ons uit Zaandam. Ten gevolge van de malaise in de rijstpellerij c.a. met het vooruitzicht dat deze industrie wel geknakt zal blijven is de firma Blans er toe over gegaan haar personeel dat van 1914 af in dienst gehouden was te ontslaan, met uitzondering van hen die meer dan 25 dienstjaren hebben”.
Uiteindelijk rest hem niets anders dan als laatste firmant de firma Blans te liquideren in 1919.
Dat hij daar goed aan gedaan heeft blijkt wel uit het feit dat toen de rijsthandel weer werd vrijgegeven in 1920 de landen in Oost Europa en Argentinië zelf waren gaan pellen.
Export naar landen rond de Balkan en de Oriënt verviel ook en in Engeland en Duitsland ging men ook zelf pellen. De handel had geen toekomst meer.
In de haven van Zaandam is dat goed te zien in de rijst aanvoer cijfers: in 1926 nog 799.493 balen en in 1927 nog maar 564.862 balen. Het complex van Blans gaat in de verkoop en de nieuwe eigenaar wordt Het Blauwhoedenveem, zij maken de fabrieken tot opslagplaats en verwijderen alle machines (foto 18), ook nemen zij de werklieden over maar niet het kantoorpersoneel. Thomas Martinus Blans overleed op 14 november 1942 te Wassenaar 76 jaar oud.
Kalverpolder
In het bovenstaande stuk had ik beloofd om terug te komen op de overbleven schuren van De Houtsnip. Zij zullen een bepalende rol gaan spelen in het behoud van De Kalverpolder.
De overgebleven restanten werden nog gebruikt voor opslag na afbraak van de molen. In 1917 komt er nog een verzoek binnen bij het gemeentesecretariaat door J.C. Keg & Zn. voor een vergunning van opslag van lompen in de vroegere molen De Houtsnip staande in de Kalverpolder. Blans verhuurde het complex en zorgde voor het onderhoud van de schuren. Een van de mensen die betrokken was bij dit onderhoud en wel speciaal het metselwerk, was Everardus (Evert) Petrus Clijnk (Den Haag 1896-Zaandam 1977) die gewapend met zijn troffel en specie regelmatig deze uithoek in De Kalverpolder in de midzomer bezocht.
Hij wordt diep geraakt door de schoonheid van de aanwezige natuur: de dieren, vogels en planten op deze afgelegen stille plek van Zaandam.
Helaas voor hem stopten deze bezoekjes met het verdwijnen van de schuren, zij werden afgebroken tussen 1918 en 1923.
Het gezin Clijnk was oorspronkelijk afkomstig uit St. Oedenrode in Brabant en de mannen waren gespecialiseerd in het metselen van Rooms Katholieke kerkgebouwen.
Zij kwamen volop aan het werk door het reveil van het katholicisme dat rond 1880 volledig tot wasdom kwam met als grote exponent de architect P. Cuypers. Hij liet kerk na kerk bouwen (70 in totaal!) en werd later vooral bekend door zijn Centraal station van Amsterdam, Het Rijksmuseum en de restauratie c.q. nieuwbouw van kasteel Haarzuilens.
Als nijvere katholieken trok de familie Clijnk naar plaatsen waar veel werk was; zo ook naar de Zaanstreek. Op 3-5-1899 schreven zij zich in en werkten o.a. mee aan de opbouw van de Bonifatius kerk in de Oostzijde van Zaandam. Naast de kerken was er ook een enorme aanwas aan fabriekspanden waar ook veel stenen te verwerken waren. Vader Th. Clijnk runde het metselbedrijf op Molenpad nr. 20 te Zaandam, hij adverteerde met: “Je adres voor degelijk en billijk burgerwerk.”
Omdat Blans ook een katholieke werkgever was gunde hij ook veel werk aan andere katholieken. Hier zit ook de link tussen de familie Blans en Clijnk.
Evert zat niet stil en liet zien dat hij over meer kwaliteiten beschikte dan alleen metselen, hij werkte zich door veel studie op tot opzichter gemeentewerken voor de gemeente Zaandam.
Michael College
Daarnaast was hij ook politiek actief voor De Katholieke Volks Partij (K.V.P.), hij zat daarvoor later in de provinciale staten van Noord-Holland en hield dat dertig jaar vol.
Zijn toenmalige baas, burgemeester Thomassen van Zaandam, had met zijn college de aspiratie om zoveel mogelijk woningen te bouwen binnen de gemeentegrens. Zijn oog was ook gevallen op het oostelijke deel van de Kalverpolder om er een nieuwbouwwijk neer te zetten.
De eerste aanzet hiertoe vormde de bouw van het St. Michael College aan de Leeghwaterweg, zodat de toekomstige bewoners alvast een school ter beschikking hadden.
Er was toen echter al sprake van de opbouw en overplaatsing van molens en Zaanse huizen naar de oevers van de Zaan om er een reservaat voor Zaanse houtbouw te vestigen.
De Zaanse erfgoedverenigingen, zoals Zaans Schoon en vereniging De Zaansche Molen tekenden ernstig bezwaar aan tegen het bebouwen van de polder aan de oostzijde.
Er volgden protestacties met borden en spandoeken.
Er brandde een strijd los tussen gemeente en provincie waarbij Evert Clijnk een bijzondere rol vervulde.
In november 1962 neemt fractieleider Esser van de K.V.P. stelling tegen het onbebouwd laten van de polder door partijgenoot Clijnk, hij beticht Zaans Schoon en De Zaansche Molen van een halsstarrige houding:
“Het bezig zijn met het verleden maakt het beide verenigingen moeilijk ook nog de toekomst van de streek te zien. Een compromis is alleen bebouwing aan de oostkant met een brug over de Zaan bij de oliemolen De Koperslager.” (Verbrand in 1964 te Zaandijk).
Erfgoedvereniging Heemschut, middels secretaris Ton Koot, stelde zich achter Zaans Schoon en De Zaansche Molen.
Dan gebeurt er iets bijzonders: Evert Clijnk gaat dwars tegen zijn eigen partij en burgemeester Thomassen in door een motie op te stellen waarbij de Kalverpolder niet bebouwd zou mogen worden, bekend als de motie Clijnk.
Op 10-1-1963 volgt er in de Provinciale Staten een inleiding van Clijnk. De verslaggever noteert:
“En toen stevende met driftige stappen statenlid E.P. Clijnk naar het spreekgestoelte. Vanachter zijn brilleglazen fonkelden een paar verontwaardigde ogen. Hij trok van leer tegen Dr. W. Sluimer, een Amsterdammer die bouwen voor overlopers bepleite”.
Zaanse Schans
De provinciale subsidie voor de op te zetten Zaanse Schans bedroeg 420.000 gulden. Naast een nieuwbouwwijk zou dit weggegooid geld zijn. Hij noemde aan het slot van zijn betoog De Zaanse Schans, de long waardoor de Zaanse bevolking in de toekomst zal ademen.
Op 23 januari 1962 aanvaarden de Staten met algemene stemmen de motie Clijnk. Deze hield in:
”Volledige openhouding van de polder voor Zaanse huizen, molens, en natuurschoon, en een verzoek om bij het volgende streekplan de bestemming van de Kalverpolder te wijzigen tot natuurreservaat en recreatiegebied.”
Wat heel speciaal is dat vrijwel alle partijen zich achter deze motie schaarden, zelfs de CPN en de PvdA middels Roel de Wit, de latere commissaris van de Koningin in Noord-Holland.
Wat wel meespeelde is dat De Wit van huis uit was opgeleid als bioloog en zo ook een band met de veenweidepolders had.
In een uitzending op 23-5-1966 van het VARA programma ‘Weer of geen weer’ van Bert Garthoff werd de 80 jarige opzichter van de Kalverpolder Willem Koel ten tonele gevoerd, hij sprak er de legendarische woorden:
”Dut geloof ik: hai blaift éspaard”.
In 1969 toen Evert Clijnk zich had teruggetrokken uit de actieve politiek is hij met vele anderen uit de K.V.P. gestapt na de nacht van Schmelzer en is in de Zaanstreek betrokken geweest bij de oprichting van De Politieke Partij Radicalen (PPR), waar hij als 72 jarige geen bestuursfunctie nam maar wel adviseerde. In korte tijd had de partij hier 40 leden.
PPR
De nieuwe partij maakte zich sterk op het gebied van natuur en milieu, hetgeen weer goed past in de keuze van Evert Clijnk voor de Kalverpolder. Hij maakte er ook geen geheim van dat hij de ERA flats in Zaandam liever niet had zien bouwen, in zijn optiek kwamen ze er alleen voor de overlopende Amsterdammers.
Hij heeft als voorbode van een nieuwe tijd gewerkt, die het bewustzijn van de bewoners in de Zaanstreek wakker schudde om iets aan het behoud van hun eigen omgeving te doen. Een teken daarvan is dat in april 1971 het Kontakt Milieubeheer Zaanstreek werd opgericht met als doel het verbeteren van het milieu en behoud van het Zaanse landschap.
In de Typhoon van 18 september 1974 stond een brandbrief gericht aan de toenmalige minister Harry van Doorn van de PPR om de Kalverpolder met spoed van rijkswege onder toezicht van Staatsbosbeheer te plaatsen. De PPR is later opgegaan in GroenLinks.
Scholtenweg
In het Kalf is nog steeds een restant van de planologische misser uit de jaren zestig te vinden in de vorm van de Scholtenweg die bij het Kolonelsdiep ineens een rare buiging maakt en langzaam door de wijk richting ‘Het Heerenhuis’ slingert. De bedoeling was dat de Scholtenweg rechtdoor over de Braaksloot naar Wormer zou worden doorgetrokken, vlak langs de nieuw te bouwen wijk in de Kalverpolder.
Later is de gereserveerde grond hiervoor bebouwd met het bejaardentehuis ‘Nieuw Groenland’.
Wat zijn wij Evert Clijnk toch schatplichtig; als hij niet in zijn jonge jaren zo gegrepen was door al het moois wat de Kalverpolder toen al bood, door zijn bezoekjes aan de restanten van De Houtsnip dan was er nu een hele nieuwbouwwijk als een muur tussen Kalverpolder en De Wijde Wormer geweest.
Evert Clijnkpad
We zouden iets kunnen goedmaken door het mooie laarzenpad dwars door de Kalverpolder om te dopen tot ‘Het Evert Clijnkpad’ als herinnering aan zijn enorme inzet en strijd voor het behoud van De Kalverpolder.
Door bouwvalligheid van de bruggen is het nu gesloten, maar wat zou het mooi zijn om bij de heropening de nazaten van Evert Clijnk uit te nodigen, en dan samen met hen, door een paar laarzen aan te trekken, het pad met het mooiste uitzicht van De Zaanstreek symbolisch weer in gebruik te nemen!
Tekst en beeld: Sjors van Leeuwen
Met dank aan: Gerrit Smit, Fulco Rol, Ed Brinkkemper en Rob Clijnk.
Fijn dat ik op deze verhandeling stuit. Ik ben een nazaat in de lijn Hendrik-Klaas-Nicolaas-Theo-Antonius. Momenteel tracht ik, met als uitgangspunt de brochure die de heer R. Regout in 1976 heeft geschreven, uitgebreid levensverhaal op papier te zetten. Reacties naar maxblans@hotmail.com zijn zeer welkom.
P.S: Klaas Blans als Sint Nicolaas en zijn echtgenote als een heilge zijn duidelijk te herkennen op wandschilderingen in de Bonifatius Kerk te Zaandam.
Vergelijk de foto van de wandschildering in genoemde publicatie Klaas Blans Zaandam van mijn hand.
Moge ik nog verwijzen als aanvulling op uw mooie artikel naar het familie boekje genaamd Klaas Blans Zaandam met vele foto's en dagboek aantekeningen inclusief een genealogie Blans bewaard in het Zaans Gemeente Archief.Thomas Blans was mijn grootvader die overleed in zijn woonplaats Bloemendaal.
Mijn vader, Jan/Johannes Aloysius Blans, heeft mijn Janhuib genoemd en mij altijd getroost dat die naam niet thuis hoort in de rij van Willem-Jan, Willem-Alexander, enz. maar de naam was van een plaatselijk boefje. Dat was een hele troost;-) Maar...klopt het?
Mooi gesproken. Sterk en terecht pleidooi ook.
Wat 'n prachtig verhaal, heerlijk op 'n regenachtige middag. Sjors dankjewel
Wat een mooi beschreven stukje geschiedenis !
ik wil opgemerkt hebben dat Evert Smit,van de Zaanlandsche Stoomdrukkerij én bestuurslid van De Zaansche Molen én bewoner van een schuur van verfmolen DeKat,dé drijvende kracht was; zeg maar dé lobbyist voor het behoud van de Kalverpolder.
Overigens: respect voor Sjors, de eerste voorzitter van het jeugdbestuur van de Zaansche Molen (jaren '70)
Indrukwekkend Sjors, wat een werkstuk! Daar mag je trots op zijn :)
Een machtig stuk geschiedenis!
Wat een mooi stuk geschiedschrijving weer Sjors, COMPLIMENTEN!! En ik ben het eens om het Schanszichtpad/Laarzenpad te vernoemen naar Evert Clijnk, nu alleen nog de bruggen vernieuwen/renoveren en dan kan het prachtige wandelpad weer open....
En een heel mooi voorstel aan het eind!
Weer een geweldig interessant stuk Sjors !