Mijn eerste vakantiebaantje als scholiere van de middelbare school, zal ik nooit vergeten.
Mijn vriendinnetje en ik hadden de oproep gelezen in het Dagblad De Typhoon voor vakantiewerkers bij Duyvis in Koog aan de Zaan. Wij meldden ons aan voor 3 weken.
We wisten totaal niet wat ons te wachten stond, wilden gewoon wat centjes verdienen.
Dat betekende heel vroeg beginnen maar eerst klokken bij de portier want te laat komen was geen optie. We kregen een schort aan en werden ingewijd op alle afdelingen van de fabriek. Samen met de andere ‘meisjes van Duyvis’ togen we meteen aan het werk.
Het bedrijf Duyvis startte in 1806 met het produceren van veevoeder, sauzen en oliën en begon in de zestiger jaren met de verkoop van pinda’s en noten. Later kwamen daar de borrelnootjes varianten bij, zo ook de zoutjes en de dipsauzen. Wie van de iets oudere generatie herinnert zich niet de reclames van bekende Duyvismannen met rode pakken die het promoten van gezelligheid met nootjes erbij hoog in het vaandel hadden? Vooral Gerard Cox werd het gezicht van Duyvis met de tv commercials:
“Duyvis voor als er een fuif is”.
Om niet af te stompen door steeds hetzelfde lopendebandwerk te verrichten werden we regelmatig naar een andere afdeling gedirigeerd. In rap tempo bevestigden we sleutelhangers (een hype in die tijd) aan slasausflessen of controleerden we de inhoud van mayonaisepotten op onregelmatigheden. Bizar primitief was het met de handen uit elkaar pulken van kluiten krenten en rozijnen op een bepoederde tafel, bestemd voor de studentenhaver (what’s in a name: de naam komt van de vermeende intelligentiebevorderende werking!). Met handschoentjes aan, dat dan wel. In ploegen konden we koffie gaan drinken en een (zelf meegenomen) boterham eten in de kantine. Dat daar flink bij gepaft werd was toen nog heel gewoon. Als onze ploeg omgeroepen(!) werd dan was het rennen naar de kantine want je had maar een kwartiertje…
Ter afwisseling stonden we aan de lopende band pindazakjes in kleine dozen te doen, die dan weer door sterke stofjasmannen in grote dozen werden getild en op karren naar het magazijn gereden.
Regelmatig stagneerde de machine die de pindazakjes vulde. Dan werd er gebruld door de fabriek en moest er een techneut bijkomen om de machine weer aan de praat te krijgen.
Er waren dan al veel pinda’s gemorst op en naast de band en zakjes maar half gevuld.
Dat alles werd in grote tonnen verzameld en vernietigd want meegeven aan het personeel was niet van toepassing… Ter plekke lekker knabbelen dan maar. Ik heb in die periode een pinda-allergie ontwikkeld, wat later bleek. Gelukkig was dat van tijdelijke aard.
Het waren 3 leerzame weken. In het licht van deze tijd was het ploeteren in bedompte ruimtes met nauwelijks ramen. Maar ook vreselijk lachen, vooral met lunchtijd in de kantine als ook de mannen van het laboratorium kwamen aanschuiven bij de meisjes van Duyvis.
Weer terug in de schoolbanken kreeg de klas van mijn favoriete docent Nederlands, Jan Tange, de opdracht om een opstel over onze vakantie te schrijven (inderdaad, Jan Tange was de vader van Peter Tange, burgemeester van Wormerland en destijds ook leerling op deze ULO school aan de Vlielandstraat). Ik beschreef uitgebreid mijn belevenissen ‘met een lach en een traan’ in de Duyvisfabriek. Docent Tange zag er een stimulerende boodschap in om goed ons best te doen op school en liet het mij voorlezen aan de klas. Ik kreeg er een 9 voor.
*Ruth*
Herkenbaar verhaal!!
Elke keer als ik het niet leuk vond op school , dacht ik ook aan mijn vakantiebaan bij Duyvis.
Ik moest er niet aan denken dat zoiets mijn echte baan zou zijn.
Er waren genoeg meiden die dat werk wel leuk genoeg vonden om elke dag vol enthousiasme heen te gaan, maar ik niet.
Het was een hele goede les voor mij!
Leuk stukje! Gerard Cox wordt in mijn werkomgeving nog wel eens geciteeerd:
" heren ik moet even bellen met de Duyvis of er ergens anders nog een fuif is, heren!! Zaanstreek Glorie