Naast vragen als ‘Bestaat God?’, ‘Neigt de mens van nature tot het slechte?’ en ‘Is er leven na de dood?’, is een van de grote raadselen van de mensheid: ‘Waarom zijn sommige mensen bereid scheidsrechter te worden in het amateurvoetbal?’
Door Rob Vreeken
Ik heb het zo’n twintig jaar van nabij meegemaakt. Mijn zoons werden al jong lid van Zaanlandia, mijn dochter volgde in hun voetsporen en speelde linksback bij de meisjes van VVZ en vervolgens Hercules.
Twintig jaar lang heb ik op zaterdagen langs de lijn observerend veldonderzoek kunnen verrichten om een verklaring te vinden, maar dichter bij een antwoord ben ik nooit gekomen.
Voor scheidsrechters in het jeugdvoetbal geldt het mysterie des te sterker. Zij worden niet alleen uitgescholden door de spelers (snotneuzen die soms de luierleeftijd amper zijn ontgroeid), ze vormen ook het mikpunt van de verwensingen en de diepe haat van de vaders en, in mindere mate, moeders rond het veld.
De ouders van de uitclub zijn het ergst. De scheidsrechter, in het jeugdvoetbal afkomstig uit de gelederen van de thuisclub, wordt er door de gasten al snel van verdacht op de hand te zijn van de eigen partij. ‘Thuisfluiter’, wordt hij daarom genoemd, met dien verstande dat we in de Zaanstreek de ui-klank volgens de regels van de Zaanse volkstaal als ‘eu’ uitspreken. Bij ons wordt op zaterdag en zondag langs de voetbalvelden ‘Teusfleuter!’ geroepen.
Zelf deed ik aan alle geschreeuw nooit mee. Ik volgde de verrichtingen van de kinderen zwijgend. Na een doelpunt applaudisseerde ik beschaafd. Soms ontsnapte een opgewonden ‘ja!’ aan mijn mond, of een teleurgesteld ‘oooh…’, op zo’n volume dat alleen Dyane het hoorde, de voetbalmoeder naast mij.
Ik had trouwens niet geweten wát ik moest roepen. Andere ouders kwamen niet verder dan ‘Spelen!’ of ‘Naar voren!’ of ‘Schiet dan toch op dat doel, godverdomme!’ Ja, naar voren, nogal wiedes. Soms had ik zin om, zodra VVZ op het middenveld in balbezit kwam, uit balorigheid ‘Naar achteren!’ te roepen, maar ik besefte dat ik dat mijn 15-jarige dochter niet kon aandoen.
Dit is hoe het gaat. Al spoedig na het begin van de wedstrijd begint het gemopper op het gepruts van de scheids omdat hij alle overtredingen van de thuisclub door de vingers ziet. Nog vóór de rust schalt minstens twee maal per minuut ‘Teusfleuter!’ over het veld. In de tweede helft wordt dat ‘Veule teusfleuter!’, en tegen het eind van de wedstrijd zijn de gemoederen in beide kampen zo verhit geraakt dat de leiders van de twee teams briesend het veld op stormen, de een om een vlaggenstokje in de anus van de scheidsrechter te stoten, de ander om dit met geweld te verhinderen.
Voetbal haalt – ik kan het niet vaak genoeg herhalen – het slechtste in de mens naar boven.
Het merkwaardige is dat de thuisfluiter vrijwel altijd ten onrechte wordt zwartgemaakt. De meeste scheidsrechters zijn bang van partijdigheid te worden beschuldigd en neigen tot overcompensatie door de eigen ploeg juist te benádelen. Op grond van jarenlange studie durf ik zonder de geringste twijfel te stellen: de thuisfluiter fluit NIET thuis.
In de rust, wanneer we met alle ouders in de kantine koffie dronken, deed ik terloops sussende uitspraken als ‘Ach, het blijft een spelletje’, ‘Wees blij dat er nog mensen zijn die willen scheidsrechteren’, en ‘Die scheids is een beetje een uilskuiken, maar hij fluit wel uitstekend voor uit en buitenspel.’ Of eigenlijk zei ik: ‘Die scheids is een beetje een eulskeuken, maar hij fleut wel eutstekend voor eut en beutenspel.’ Zulke sussende opmerkingen hebben op zich al een deëscalerend effect, zo heeft de psycholoog Wouter Buikhuizen (Beukheuzen) ooit vastgesteld.
Inmiddels zijn mijn kinderen ruimschoots volwassen. Eén zoon voetbalt in Amsterdam, de ander rent hard, mijn dochter doet aan kickboksen in sportcentrum De Wadden in Zaandam. Mijn aanwezigheid langs de lijn is al vele jaren niet meer nodig. Zou er in de voetbalkantines van de Zaanstreek nu iemand anders zijn om de thuisfluiter in bescherming te nemen? Ik zie het somber in.
Eén lichtpuntje: bij het meisjesvoetbal werd door de ouders aanzienlijk minder vaak op de thuisfluiter gescholden dan bij de jongens, net zoals bij de meiden in het veld nauwelijks sprake was van geschreeuw en dramatische schwalbes. Bij het professionele vrouwenvoetbal, zozeer in opmars, is het niet anders. Ik vermoed dat we de oplossing in die richting moeten zoeken.
De foto (Han de Groot / Noord-Hollands Dagblad Krantencollectie) boven komt uit ons onvolprezen gemeentearchief.