Negentienvierenzestig was me het jaartje wel. Hoe beleefde ik die periode, nu zestig jaar geleden? Na mijn persoonlijke belevenissen rond het concert van The Beatles in Blokker nu een reportage uit het blad ‘Wereldkroniek’ van het optreden van The Rolling Stones in het Kurhaus, twee maanden later. Deel 8 uit mijn reeks verhalen over 1964.

Het verhaal van het Stones-concert, opnieuw verteld 

Een van de laatste keren dat ik mijn jeugdvriend Rob Berghege in leven zag, was in het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis in Amsterdam, een of twee dagen voor zijn te vroege overlijden. Hij bladerde door het boek dat ik hem had gegeven: ‘Ook voor Dames’. Ik had het geschreven voor mijn kinderen, kleinkinderen, familie en vrienden. ‘Ook voor Dames’ ging vooral over mijn Zaandamse jeugd, en dus voor een belangrijk deel ook over wat ik allemaal samen met Rob had uitgehaald. 

Rob vouwde het open bij een foto waarop wij samen te zien waren op de stoep van het Kurhaus in Scheveningen, en liet die trots zien aan zijn vrouw Nellie. De foto was gemaakt een uur voor het concert dat The Rolling Stones daar zouden geven, 8 augustus 1964. Wij waren daar bij geweest!

‘Zijn jullie daar bij geweest?’ werd in de jaren daarna steeds meer de jaloerse reactie als het concert, dat volslagen uit de hand was gelopen, ter sprake kwam. Hoe langer geleden, hoe legendarischer het werd. Dertig jaar later bekeken we in het Haagse filmhuis een film over het concert die was gemaakt door Hagenaar DirkJan Vos. Weer twintig jaar later moest ik het verhaal vertellen aan landelijke kranten en radioprogramma’s. Zelfs aan de BBC-tv, die mij voor de serie Coast interviewde over het concert – helaas eindigden die opnamen in de prullenmand. 

Het verhaal van het roemruchte optreden van The Rolling Stones werd zogezegd the story of my life. En van Rob Berghege natuurlijk. Helaas eindigde het leven van Rob kort nadat ik hem mijn boek had overhandigd. Hij overleed op 9 februari 2014. 

Dat is nu tien jaar geleden. Het Kurhaus-concert van The Rolling Stones is volgende maand zestig jaar geleden. Daarom nog één keer, ook voor Rob, het verhaal van het Kurhaus-optreden. Dit is het verhaal zoals het een paar weken na het concert, heet van de naald, werd gepubliceerd in het blad Wereldkroniek. Ik kreeg een exemplaar met het verslag in maart 2022 aangeboden door redacteur Piet Bakker van De Orkaan, nadat ik tijdens het Orkaan-café in Wormer een column had voorgelezen over The Rolling Stones.

Martin Rep houdt het exemplaar van ‘Wereldkroniek’ uit augustus 1964 vast waaruit bovenstaand verslag afkomstig is. Rep ontving deze bijzondere uitgave na de presentatie van een column over The Rolling Stones tijdens een instuif van De Orkaan, maart 2022 in Wormer.

=========

1964 Slag bij Den Haag!

De klok wijst half elf. Het is zaterdagavond, 8 augustus 1964. In de Scheveningse Kurzaal heerst een vreemde rust, die slechts wordt onderbroken door geblaf van politiehonden, zenuwachtig gemompel van fotografen en politiemensen op het toneel. In hoeken weggekropen, angstig tegen de muur gedrukt, staan hier en daar groepjes jongelui. Zo nu en dan klinkt van buiten gejoel op, hoort men het geluid van brekend glas, van vegende draaideuren. De sirenes van ziekenwagens en politiejeeps loeien door elkaar. Wit weggetrokken garderobejuffrouwen kijken verwezen voor zich uit. Achter hen rijen kleding, leren jasjes die niet zijn afgehaald. De chaos in de anders zo sobere zaal is ongelooflijk. Lange rijen stoelen liggen tegen de grond, zittingen en leuningen her en der verspreid. Van de losse stoelen, die aan de kanten werden bijgezet, is wat armzalig sprokkelhout over. Achter in de ruimte ligt glas van naar beneden getrokken kronen en luchters. Gordijnen zijn gescheurd. Microfoonkabels zijn doorgesneden. Bloed ligt op het toneel. Bloed vóór de bühne in de zaal. In de hal liggen planten over de vloer. Ruiten in de deuren zijn gesneuveld. Flessen van allerlei formaat tussen de opgerolde vloerkleden. De Rolling Stones zijn hier opgetreden…

aldus een van de verslaggevers, die in het heetst van de strijd hun (riskante) werk bleven doen.

Its all over now was die zaterdag­avond niet de titel van de song waar de Rolling Stones een nog grotere populariteit dan de Beatles mee hebben verworven, maar een angstige kreet uit de monden van hun met bloed besmeurde roadmanager Stewart, die aan de dekking zoekende suppoosten trachtte duidelijk te maken dat de show onmiddellijk moest worden gestaakt.

Een kapotte bierfles was in de richting van de drummer gegooid. Maar deze dook vakkundig en toen knalde het projectiel in het gezicht van Stewart.

Het optreden van de Stones was toen slechts tien minuten oud.

Met van angst vertrokken gezichten zagen de Stones de hysterische menigte bij iedere noot dichterbij komen.

“Denkt u dat de voorstelling zal worden gestopt?”, vroeg de met bandrecorder en microfoon bewapende Veronica-reporter Joost den Draaijer, aan een reeds achter de coulissen teruggetrokken Stone.

I hope, I hope”, was diens korte maar angstige commentaar. Deze Stone had juist enkele seconden tevoren een met gummistok zwaaiende politieagent duidelijk gemaakt dat hij van het kwintet deel uitmaakte en dat de agent zijn stokslagen dus beter aan een ander kon uitdelen.

Het misverstand was overigens volkomen begrijpelijk. Zelfs de op het podium staande journalisten en fotografen konden het kaf en het koren maar moeilijk meer scheiden.

Tientallen in dezelfde kledij als de Stones gehulde fans, die ook wat haarlengte betreft aardig meekwamen, waagden zich onder het motto ‘dat kunnen wij ook’ op het podium. Impresario Paul Acket trachtte met zijn speciaal voor deze avond gehuurde knokploeg deze ‘Stones in spe’ aanvankelijk nog te verwijderen. Lang hebben ze deze bezigheid niet kunnen volhouden, want tegen een overmacht van honderden gil- en grijpgrage nozems staat zelfs een gerenommeerde knokploeg machteloos.

Hoofdinspecteur Buyze, die de politionele leiding van de avond had, kwam zich persoonlijk van de toestand op de hoogte stellen. Hij heeft de situatie echter niet in verticale positie kunnen overzien en moest – languit op het podium liggend – dekking zoeken voor de overal rondsuizende projectielen van armleggers, zittingen en metalen staven.

Van politie was toen nog niets te zien, die kwam pas in actie toen de zaal voor meer dan de helft leeg was.

Vijfentwintig man geüniformeerde politieagenten overwogen hun kansen op winst, en moesten het er dan maar op wagen.

Vijf agenten namen stelling op het podium en trokken de dichtstbijzijnde, half ontklede booswichten naar boven. Hun werk beperkte zich tot het afleveren achter de coulissen, waar de overige twintig man zich over de (vaak onschuldige) fans ‘ontfermden’, om hem of haar na een rammeling de trap van de nooduitgang af te smijten waar ziekenwagens met draaiende motor gereed stonden.

Van de Rolling Stones was toen in de Kurzaal al in geen velden of wegen iets meer te bekennen. Zij waren met stille trom vertrokken, hoewel ze slechts een minimaal deel van hun repertoire konden afwerken. Voor de eerste maal in de geschiedenis van de Beat-muziek had een groep op eigen verzoek een voorstelling gestaakt.

In hun hotel – waar de directie meteen na hun rumoerige binnenkomst de ramen blindeerde en de deuren hermetisch sloot – verklaarden ze een verslaggever tussen hun haren door: “We zijn gewend dat de jeugd hysterisch wordt, maar echt, zoiets als dit hebben wij nog nooit meegemaakt. In het buitenland worden er ook veel meer veiligheidsmaatregelen genomen. Het toneel wordt daar afgeschermd. We werken er soms in kooien, zodat niemand bij ons kan komen.”

“Ook de politie treedt daar tactischer op dan hier het geval was, want werkelijk”, zei leider Mick Jagger, “onze muziek heeft de jeugd niet gek gemaakt. Ze waren alleen maar woedend omdat een knokploeg op het toneel hen trapte en sloeg. Men raakte daarover in razernij zodat men tot een algehele aanval overging.”

De ‘show’ in het Kurhaus was toen nog in volle gang. Stoelen en kroonluchters moesten het ontgelden en werden hierna – niet zachtzinnig – zo mogelijk op het hoofd van een suppoost of agent gedeponeerd. De climax werd volmaakt bereikt, toen de schijnwerpers van een cameraploeg van de REM  zich op de ziedende meute richtte, die nu meer dan ooit haar best deed en met vereende krachten de toch al in verregaande staat van ontbinding verkerende Kurzaal, dusdanig toetakelde dat het bezit van de EMS met een dikke tienduizend gulden verminderde.

Om kwart over tien kon hoofdinspecteur Buyze uiteindelijk het sein ‘fans meester’ geven, en joegen de moe geslagen agenten de laatste fans de Kurzaal uit. Ook enige in nerts-stola’s dan wel pyjama’s gehulde, in het Kurhaus logerende Haagse en Engelse dames, die een kijkje kwamen nemen, werden met stevige hand verwijderd.

Toen de zaal, zoals dat in politietermen heet ‘schoongeveegd’ was, kon de directie van de Kurzaal beginnen met het opnemen van de schade. De eerste rijen lagen volledig verminkt op het podium, en zelfs hingen enkele stoelen – hoog verheven boven alle rumoer – in de kroonluchters.

De aanblik die de lege Kurzaal gaf, was zo mogelijk nóg schrikaanjagender dan op het moment van de slag. Hier en daar zag men een met ontbloot hoofd gebukte agent, tussen het brandhout, zijn in de strijd verloren pet zoeken. Achter in de zaal liep de directeur ‘culturele zaken’ van de Kurzaal, mr. Van Dusseldorp, met zijn handen in zijn zakken de schade te ramen. Op het toneel veegden de weinige nog ongeschonden suppoosten de staven ijzer, de lege colaflesjes en de armleggers bijeen, terwijl zich buiten op het Gevers Deynootplein nog verwoede gevechten afspeelden, tussen met boksbeugels gewapende nozems en politie. Om half twaalf was ook dit plein – mede dank zij de hulp van de weergoden, die voor een fikse onweersbui zorgden –‘schoon’. Hoofdinspecteur Buyze begaf zich toen onder het motto ‘na gedane arbeid is het goed rusten’ naar de lounge van het Kurhaus, waar hij – voorzichtig aan een glas sherry nippend – de zwaar geïrriteerde, maar onverminderd nieuwsgierige journalisten te woord stond. Met een herhaald ‘ook de politieagenten zijn mensen’ gaf hij gewillig, maar met ietwat hoge rug iedereen een antwoord. Vooral Paul Acket, de impresario die de Stones naar Nederland haalde, bleek de heer Buyze en zijn korps geen warm hart toe te dragen. Hij verweet de politie de oorzaak van de veldslag te zijn, en vertelde in één zucht door dat hij de schade, die in de Kurzaal was aangericht, niet zou vergoeden.

“Ik ben aansprakelijk voor de schade aangericht door het publiek, en niet voor de schade die door de politie is aangericht”, beet hij Kurzaal-directeur Van Dusseldorp toe.

Deze laatste zag in de ongeregeldheden van die avond geen aanleiding soortgelijke voorstellingen in de toekomst te verbieden. “De Kurzaal moet zich voor alles lenen”, was zijn commentaar.

Welnu, de Kurzaal had zich voor alles geleend.

Toen de hoofdinspecteur in zijn resumé de balans opmaakte, bleek dat twee jongens, die in het bezit waren van wapens zonder de benodigde vergunning, de nacht op het bureau mochten doorbrengen.

Zij bleven daar echter niet alleen, want kort nadat zij werden opgebracht, kwamen twee half ontklede Amsterdamse meisjes huilend het bureau binnen. In de chaos en de opwinding waren zij van haar kleren beroofd en nu kwamen zij de politie om hulp vragen. De hulp lag slechts in het morele vlak, en niet in het materiële, vertelde de hoofdinspecteur, “want op het bureau zijn we niet in het bezit van dameskleren.*

Ook het medisch deel van Den Haag had overwerk. De gehele avond kwamen met bloed besmeurde, met builen en schrammen overdekte fans binnen, die niet zonder in het hospitaal te zijn gereinigd naar huis dorsten.

“Maar ja”, zei hoofdinspecteur Buyze berustend, na zijn laatste teug sherry naar binnen gewerkt te hebben: “It’s all over now.”

Andere commentaren, die we na afloop van dit hete tienergevecht optekenden:

Van een lief en keurig meisje, dat van haar spaargeld tien gulden had afgenomen om van de Rolling Stones te genieten en snikkend vertelde: “Ineens stonden ze om me heen, een zestal in leren vesten gestoken nozems van 25, 26 jaar. Ze begonnen lachend en joelend aan m’n kleren te rukken. Iedereen keek, maar niemand hielp me. Nooit ga ik meer naar zo iets toe, nooit, nóóit!”

Van een meisje, dat door een lijfwacht van Acket aan haar haren over het podium werd gesleurd: “Misschien hadden ze gelijk dat ze zo optraden. Maar ze moeten niet denken dat ik een slet ben. Ik was alleen maar door de muziek opgewonden.”

Van Ian Stewart, de manager van de ‘Stones’: “Morgenavond treden we in Manchester op. Voor mijn part is het daar wéér zo: een betere publiciteit kun je niet hebben!”

En van een boze Haagse commissaris: “Nu is er alweer kritiek op de politie. Als we niet optreden, doen we verkeerd. Maar als we wel optreden, doen we het ook verkeerd. Wat wil men nu eigenlijk?”

===========

Eerdere afleveringen:

Door: Martin Rep