Theater Tuschinski bestaat deze maand honderd jaar. Met kleindochter Febbeke op bezoek in ‘de mooiste bioscoop ter wereld’. En, speciaal voor haar, mijn Tuschinski Top-Vier. Eh, Top-Drie.
Door Martin Rep
Ik voelde mezelf ook een beetje jarig toen ik afgelopen week, met kleindochter Febbeke, in het jubilerende Tuschinski Theater (tegenwoordig ‘Pathé Tuschinski’) in Amsterdam zat. Wat een pracht, wat een heerlijkheid. En wat een herinneringen. Ik begon Febbeke, terwijl we in afwachting waren van de hoofdfilm, alvast te vertellen over mijn meest memorabele momenten in het theater, dat deze maand zijn honderdste verjaardag viert.
Voor de ingang stond een kleine rij wachtenden. Niet om kaartjes te kopen bij het loket, maar om de corona-app te scannen. Tijd genoeg om Febbeke te wijzen op die andere prachtige bioscoop aan de overkant, Cineac. Vergeleken met Tuschinski vond Febbeke dat icoon van het Nieuwe Bouwen maar niks. Ze genoot van het allegaartje van stijlen, van art nouveau via Jugendstil tot Arabische versieringen, dat van het Tuschinski de ‘allermooiste bioscoop ter wereld’ heeft gemaakt. Wij staan hier, zo vertelde ik haar, op de plek waar tijdens filmpremières de rode loper wordt uitgelegd. In gedachten zag ik Jeroen Krabbé en Rutger Hauer weer op hun buitenmodel motorfietsen de Reguliersbreestraat inrijden voor de wereldpremière van Soldaat van Oranje.
“Zo was ik hier tijdens de première van Een brug te ver”, vertelde ik Febbeke. “Daar waren allemaal beroemde mensen bij, en ook prins Bernhard.” Bernhard was, naast ‘Soldaat van Oranje’ Erik Hazelhoff Roelfzema, onze nationale oorlogsheld. Die mocht dus niet ontbreken tijdens de Europese première van de film over de Slag bij Arnhem van Richard Attenborough.
“Ik heb de prins niet gezien tijdens die première hoor”, vertelde ik Febbeke, “die mensen hadden natuurlijk een aparte ruimte, en tijdens de voorstelling zaten ze op het balkon.” Ik woonde die voorstelling bij als redacteur van een kappersblad, dat was uitgenodigd de galavoorstelling bij te wonen; blijkbaar was het niet zo makkelijk de zaal vol te krijgen.
Ik vertelde Febbeke ook over enkele andere bijzondere voorstellingen die ik in Tuschinksi heb meegemaakt.
Hier is mijn Tuschinski Top-Vier:
1. Met Febbeke naar James Bond, 2021
Voor haar was ‘007’ een begrip waar ze alleen uit de verte, en dan nog vrij vaag, van had gehoord. Niet vreemd als je net zestien bent en termen als Dr. No en Goldfinger je net zo veel zeggen als Ouagadougou of de Passé Défini. Van No time to die had ze gehoord omdat het jeugdidool Billie Eilish daar het titelnummer voor heeft gecomponeerd en gezongen. Febbeke is een beetje into de gothic en de manga’s, maar gelukkig vielen de film en de onophoudelijke actie haar niet tegen. Wel vond ze het vreemd dat er honderden kogels op Bond werden afgevuurd die allemaal misten, terwijl Bond met drie kogels drie tegenstanders het zwijgen oplegde. Daar was ik ondertussen al zo aan gewend dat mij dat niet eens meer opviel.
Na afloop haalden we een McFlurry en een ijsje bij MacDonald’s om de hoek, gelukkig wist zij precies hoe je de touch screens moet bedienen waarop je je bestellingen plaatst.
2. Met Patty Visser naar Muiterij op de Bounty, 1963
Mijn eerste avondje uit met een meisje. Zeventien jaar was ik, en heel erg verliefd op mijn klasgenootje Patty, die net als ik in klas 3A van de hbs zat. Tijdens de lessen droomde ik weg terwijl ik naar haar keek, we fietsten samen naar Krommenie waar zij woonde — dat ik daarna helemaal terug naar Zaandam-Zuid moest fietsen vond ik geen probleem —, we maakten samen huiswerk en draaiden samen plaatjes: Aznavour, Brel, Brassens, Johnny Hallyday; we leken wel een verliefde Matthijs van Nieuwkerk en Rob Kemps. In Tuschinski hielden we elkaars hand vast tijdens de voorstelling, maar bij het afscheid aan de Populierenlaan was kussen onmogelijk: haar vader wachtte haar ongeduldig op in de huiskamer.
3. Onbekende film, 1954 of 1955
Ik denk dat het een ‘lachfilm’ was, met Charlie Chaplin in de hoofdrol. Met het gezin waren we naar Amsterdam gegaan, ons jaarlijkse uitje om kleren te kopen. Mijn vader had er zin in, sloeg Kreymborg in Zaandam over en flaneerde over het Damrak en de Nieuwendijk. Meestal gingen we na gedane zaken naar de Cineac Reguliersbreestraat, waar je voor een gulden net zo lang kon blijven zitten als je wilde voor de doorlopende voorstelling (Polygoon journaal; natuurfilm; documentaire; lachfilm; tekenfilm), ‘de wereld rond in vijftig minuten’. Nu kochten we kaartjes voor Tuschinski. We zaten nota bene in een loge, met losse stoelen.
Van het voorprogramma herinner ik me niets. Van de hoofdfilm evenmin. Ik herinner me alleen het pauzenummer. In die tijd was de pauze in Tuschinksi niet zomaar een pauze, er werd een voorstelling gegeven. Iemand bespeelde bijvoorbeeld het hammondorgel, misschien zelfs met meezingen, dat weet ik niet meer. Of er was, zoals tijdens die voorstelling in 1954 of 1955, een variété-artiest. Wat hij goochelde of deed weet ik ook niet meer. Ik herinner me alleen zijn assistente, een vrouw in een lange glimmende blauwe jurk.
Ik vertelde Febbeke: “Op een gegeven moment liet die mevrouw zomaar die jurk op de grond vallen. Zij droeg daaronder zo’n circus-outfit, een tweedelig, met bont bekleed stelletje.” Ik wist niet wat ik zag. Ik zag haar blote buik, het hoog opgesneden broekje, haar hoge hakken. Mijn hart bonsde zo hard dat ik niet meer kon ademhalen. Ik wist niet beter of zij zou nu, of over een paar minuten, helemaal naakt op dat podium staan. Zoiets, zo’n mooie vrouw met zo weinig kleding, had ik nog nooit van mijn leven gezien.
“Ik was een klein jongetje en had nog nooit van seks gehoord”, zei ik tegen Febbeke. “Maar dit vond ik heel spannend.” Febbeke moest erom lachen terwijl ze een nieuwe greep deed in haar medium box zoete popcorn. (“Lekker is die”, zei ze, “popcorn is meestal zout.”) De mooie mevrouw hield overigens haar circusbikini aan.
4. A bridge too far, 1977
Thuisgekomen zoek ik de op de krantenwebsite Delpher de gegevens op over de première van Een brug te ver. Al snel vind ik in Het Parool een verslag terug over die voorstelling, 22 juni 1977. Ik was destijds eindredacteur bij het kwaliteitsblad ‘Mix’, de ‘Story voor mannen’. Hoofdredacteur Ton de Wit schoof de uitnodiging naar mij door. Mij leek het wel leuk om te borrelen met prins Bernhard, Richard Attenborough en, wie weet, Sean Connery of Liv Ullmann. Maar wat lees ik tot mijn grote verbazing in de krant:
‘In een niet geheel gevuld City-theater zagen tal van betrokkenen voor het eerst wat er van de film was geworden. Drie uur lang.’
Het City Theater? Niks Tuschinski? Aan het Kleine-Gartmanplantsoen, vlak bij het Leidseplein?
Het is maar goed dat ik altijd probeer mijn herinneringen te controleren aan de geschreven historie.
‘Drie uur lang’ is trouwens een terechte vermelding in het verslag. Wat ik me nog heel goed herinner, is dat de film lang duurde. Misschien wel drie uur te lang. Veel kanongebulder, opspattend zand en beschietingen. Niet half zoveel trouwens als in James Bond No time to die.
Febbeke heb ik nog niet ingelicht over mijn vergissing trouwens. Het zal haar niet zo veel doen. Bond vond ze in ieder geval wel cool.
Patty is overigens heel gelukkig geworden met een Britse zeeman. Niet van de Bounty, maar van een zeesleepboot.
Foto boven: Rutger Hauer (en Jeroen Krabbé arriveren per motorfiets bij Tuschinski voor de koninklijke première van ‘Soldaat van Oranje’ in 1977. Foto © Bert Verhoeff