Ik had twee moeders. In de verhalen uit mijn jeugd schrijf ik voor het gemak meestal over ‘mijn moeder’, maar daarmee doe ik mijn stiefmoeder tekort. Deze maand dertien jaar geleden overleed zij, 82 jaar oud, Het wordt tijd om haar te gedenken.
Hoe Martha Muis in ons leven kwam en hoe alles veranderde. Zelfs een bezoek aan een goddeloos oord als de kermis.
Door Martin Rep
Zaandam op z’n mooist. Je kwam met de trein terug uit Amsterdam, waar we nieuwe kleren hadden gekocht. Ik had een sorbet gekregen bij Ruteck’s op de Nieuwendijk, mijn vader had een glas bier gedronken op het Damrak, terwijl mijn moeder een kopje thee nam. Het was al donker toen de trein terug raasde over de Hembrug, daarna vaart minderde en langzaam het station van Zaandam naderde.
Opeens zag je dan de Zaan, maar zo mooi als je die nog nooit gezien had. Duizenden gekleurde lichtjes weerspiegelden in het water. Hoog daarboven torende het reuzenrad uit, eromheen schitterden de andere attracties, die ik niet goed kon onderscheiden, ook al drukte ik mijn neus plat tegen het vuile raam van de trein.
Even later liepen we het station uit. Via de Provincialeweg de Gedempte Gracht op en daar, voorbij het plantsoen en het huisje van de marktmeester, begon het feest. Het was een orgie — maar dat woord kende ik nog niet — van licht en geluid. Tinus, mijn vader, met hoed en wandelstok, liep stevig door, gearmd met Meintje, mijn moeder. Bakens van zekerheid en vertrouwen.
Aan het einde van de straat was het even rustig, maar toen we even verderop de Wilhelminabrug over de Zaan hadden gepasseerd, begon het pas goed. De botsautootjes. De spokenbaan. De achtbaan. De schetterende muziek. Ik genoot met volle teugen en gaf mijn ogen goed de kost. Dit inkijkje was een unieke kans, want morgen zou de kermis weer verboden terrein zijn. Onder de hoede van vader en moeder was het veilig om hier te lopen op weg naar de Meidoornstraat, maar ik haalde het niet in mijn hoofd te vragen of ik een suikerspin of een oliebol mocht. Op de kermis, zo was ons geleerd, kwam slecht volk; gelovige mensen zoals wij, die weerstand boden aan de wereldse verleidingen, hoorden zich ver van dergelijk vertier te houden. In plaats van onze spaarcenten uit te geven aan oppervlakkig vermaak, stopten wij ons geld liever op zondag in het kerkenzakje om het bekeren van arme mensen in verre warme landen te bevorderen.
Het jaar daarop, 1955, was de Zaandammer kermis het laatste waar we nog aan dachten. In dat jaar had het de Heere behaagd om Meintje Rep, geboren Rozema, uit ons midden weg te nemen. Weg waren alle bakens van zekerheid en vertrouwen, voor mijn vader, voor mijn broers en voor mij. Ook organisatorisch en economisch lagen onze levens in scherven. Wie moest er voor ons zorgen, voor het huishouden, wie kon mijn vader in de winkel helpen?
Weer een jaar later was mijn vader hertrouwd. Hij had een huishoudster in dienst genomen die zo goed beviel dat hij haar ten huwelijk vroeg. Ze heette Martha Muis, ze was een ongehuwde moeder die haar zoontje, vijf jaar jonger dan ik, met zich meenam. Martha was een flinke vrouw die het huishouden zonder problemen op zich nam en ook nog eens een uitstekende winkelierster bleek.
Het huwelijk zou je tegenwoordig een win-winsituatie noemen. Tinus had iemand om hem te helpen bij de opvoeding van zijn kinderen, in het huishouden en vooral de winkel; Martha had een vader gevonden voor haar kind en haar onzekere toekomst ingeruild voor die van winkelierster in een zaak, die mede dankzij haar inzet steeds beter begon te draaien.
Martha was 31 jaar toen ze trouwde; Tinus, mijn vader, was 53 bij het sluiten van zijn tweede huwelijk. Het was een verstandshuwelijk, met alle fricties die daarbij hoorden. Het was voor ‘tante Martha’ moeilijk opboksen tegen de geest van onze veel te jong gestorven en diep betreurde moeder. Zij was heel anders dan haar voorgangster. Ze had een buste van Beethoven geboetseerd, die een ereplek op de schoorsteenmantel kreeg. Ze zette ’s avonds, als de winkel dicht was, de draadomroep op kanaal 4 om te luisteren naar klassieke muziek. Voor ons iets vreemds, wij waren opgevoed met kerkmuziek, hoogstens klonken in de week voor Pasen de gewijde tonen van Bachs Matthäus Passion door onze piepkleine woonkamer aan de Meidoornstraat. Ze sprak Duits — ze had immers haar jeugd doorgebracht in Ambt Hardenberg, een paar kilometer van de Duitse grens — maar ook mondje Engels, waarschijnlijk van een cursus die ze enige tijd had gevolgd. Waar en wanneer? Ik zou het haar graag alsnog vragen, maar ik heb geen idee. Veel meer opleiding dan de lagere school had ze niet gehad, maar ze was nieuwsgierig naar kennis en wist van dingen die wij, haar stiefkinderen en haar nieuwe echtgenoot, niet kenden.
Op ten minste één vlak stak Martha met kop en schouders uit boven Meintje. Zij had een goede hand van koken. Meintje had de traditionele Hollandse pot gekookt: aardappelen, lang doorgekookte groente en suddervlees, terwijl Martha gerechten op tafel zette die nieuw waren voor ons. De enige soorten soep die wij kenden, waren groente- en tomatensoep, Martha kwam met asperge-, champignon- en koninginnensoep, nieuwe smaken die we heerlijk vonden, ook al kwamen ze uit zakjes van Royco. Het ging ook wel eens fout, en dat werd haar dan lang nagedragen. Zo zette ze een keer gekookte uien op tafel, die door iedereen met afschuw werden bekeken — ik was de enige die ze met smaak opat. Een verhaal dat tientallen jaren later op verjaardagen nog verteld werd.
Tinus was de baas in de winkel, maar voldeed niet in alle opzichten aan het profiel van de ideale sigarenwinkelier. Hij was niet iemand van gezellige praatjes en zijn Zaanse humor werd niet door alle klanten begrepen, laat staan gewaardeerd. Hij wist niks van voetballen en ging al helemaal nooit kijken naar de wedstrijden van ZFC, de enige betaaldvoetbalclub in Zaandam, of van buurtclub Zilvermeeuwen. Die clubs speelden op zondag, de dag des Heeren die wij verondersteld werden rustend van het werk door te brengen en zonder anderen voor ons te laten werken.
Martha zag er aantrekkelijk uit en vond het leuk een praatje te maken met de klanten die naar ‘Reppie’ kwamen voor hun dagelijkse behoefte aan shag, pruim- of pijptabak. Ze hield de winkel bovendien keurig schoon en draaide haar hand niet om voor allerlei extra klusjes. Hoewel beiden dezelfde kerkelijke achtergrond hadden, was het geloof voor Martha niet zo vanzelfsprekend als voor Tinus. Zij stelde soms vragen over het hoofdstuk uit de bijbel dat Tinus na de maaltijd voorlas. Mijn vader hield niet van het zetten van vraagtekens bij Gods woord.
Martha was niet zo zwaar op de hand. De vloek van de kermis zei haar niets. Ik herinner me dan ook heel goed de allermooiste avond die ik met haar doorbracht. Samen stonden op de kermis. Het was er donker, de lichtjes schitterden als nooit tevoren, de muziek schetterde, meisjes in strakke kleding paradeerden voorbij, kauwgom kauwend en met onverschillige blikken in hun ogen — zouden dit die ‘slechte vrouwen’ zijn waar mijn vader het over had gehad?
Martha vond het er heerlijk. We liepen niet zoals ik gewend was het kermisterrein zo snel mogelijk af, we bekeken alle attracties. We zagen hoe de Zaandammers werden uitgedaagd om te vechten met de kermiskampioen, al gingen we niet de tent in om te kijken hoe het gevecht verliep. Martha hield de hand op de knip, ze was zuinig en dacht er niet aan huishoudgeld op de kermis te verbrassen. Gelukkig kon er wel een ijsje voor me af.
Toen we eindelijk thuiskwamen, was ik duizelig van geluk. Voor tante Martha was de kermis een oord van gezelligheid, voor mijn vader de plaats waar Satan op jacht ging naar zieltjes. Dat wij daar hadden rondgelopen en zelfs plezier hadden gemaakt, was voor hem onbegrijpelijk.
Tien jaar nadat ze getrouwd waren, konden ze de winkel goed verkopen. Ze gingen in Castricum wonen, de plaats aan zee waar het gezin in vroeger jaren de jaarlijkse week zomervakantie had doorgebracht. De negen kleinkinderen kwamen er graag. Of Martha nu hun echte of hun stiefoma was, maakte hun niet uit.
Tinus overleed in 1991, Martha bleef tot 2005 in Castricum wonen, tot dat niet langer ging en zij naar een beschermde woonomgeving in Wageningen verhuisde. Ze overleed drie jaar later.
De sigarenwinkel in de Meidoornstraat bestaat niet meer. Maar van ‘Reppie’ weten ze nog altijd in die straat. En achter ‘Reppie’ stond Martha, vergeet dat niet.
Suiker en nicotine, those were the days.
Wat een mooi verhaal Martin ! Ik woonde ook in de Meidoornstraat op nr. 19. Wij woonden boven oom Siem en tante Aaf Huigen.Ik heb tot mijn vijfde jaar daar gewoond tot wij verhuisden naar de Kepplerstraat. Toch kwam ik regelmatig bij ome Siem en tante Aaf . Ik heb ook wel sigaretten Voor mijn oom bij jullie gekocht. Hij rookte Arsenal.
zo herkenbaar. Ik kreeg geld van mijn opa in de Schubertstraat voor de rups. Hij was een zuinige Zeeuw, maar de kermis had hij wel een kwartje over.
Het is een prachtig verhaal en zo uit het leven gegrepen.Ook zo herkenbaar zo als het toen was.Wij als niet kerkelijken konden ook heel moeilijk met christelijken en katholieken omgaan.We hoorden er niet bij volgens hun ouders maar we speelden gelukkig wel met elkaar.Jaren later kwam ik Doortje nog eens tegen,ze werkte bij C&A.en hadden het er nog over.De jaren 50 waren voor ons geweldig.Je had niks en alles kon.
Zat daarna niet Kluft in de winkel?
Ja, dat klopt. Tot eind jaren tachtig.
Leuk verhaal Martin, ik ben geboren in de meidoornstraat nummer 68 in het jaar 1964. De naam Rep ken ik wel maar die waren toen al niet meer eigenaar toch? Volgens mij was het toen ik er was al Ris de sigarenwinkel. Je vader had niets met voetbal, ik ook niet, dit was inderdaad een gemis toen ik 14 jaar kaas - noten - wijn verkocht in Wormerveer.
Wat een mooi verhaal!
Dankjewel, Caroline.
Indrukwekkend hoe je de sfeer van toen weet weer te geven.