Een ‘pake’ die met een hondenkar groente ventte in Friesland, een overgrootvader die hetzelfde deed in Zaandam – in mijn familie waren honden bepaald geen onbekend verschijnsel. Deel 4 in mijn serie hondenverhalen, met daarin het wrede einde van een politiehond.

Door Martin Rep

Mijn opa was een hondenmoordenaar.

Dat klinkt een beetje cru, en zo zal hij zichzelf beslist niet beschouwd hebben. Als hij zou weten dat ik hem zo zou noemen, had hij me bij zich geroepen en over de knie gelegd. “En sis no noait wer dy ûnsjogge dingen oer dyn pake”, zou hij me hebben toegebeten: nooit meer van die lelijke dingen over je grootvader zeggen! Zelfs al verstond ik geen woord Fries, dàt had ik nog wel gesnapt.

Maar mijn ‘pake’ heeft me nooit over de knie gelegd, hij heeft me zelfs nooit gezien. Hij is al overleden in 1941, vijf jaar voordat ik ter wereld kwam. Ik portretteer hem in deze serie over honden alleen vanwege die moord op zijn hond. En ook een beetje vanwege de trekhond die hij had.

Mijn pake heette Jelte Rozema en werd geboren in 1882 in het Friese Oldelamer, gemeente Weststellingwerf. Hij voer als schippersknecht vracht door heel Friesland, maar ook naar Hamburg en Amsterdam. Als een echte varensgezel had hij tatoeages laten zetten. Niet van die plakplaatjes waarmee voetballers tegenwoordig zijn opgetuigd, maar drie eenvoudige symbolen: een kruis, een anker en een hart. Pake Jelte was een gelovige jongeman; de drie symbolen staan voor geloof, hoop en liefde. 

Jelte probeerde ook aan wal in zijn levensonderhoud te voorzien. Als geen schipper zijn diensten nodig had, trok hij er met zijn hondenkar op uit om groenten te verkopen in Weststellingwerf en omgeving. Trekhonden waren toen nog een normaal verschijnsel in het straatbeeld. Pas in 1962 werd het gebruik van trekhonden verboden. 

Toen Jelte trouwde, deed hij hondenkar en hond van de hand en werd hij koster van de gereformeerde kerk in het naburige Echtenerbrug, voor tien gulden per jaar en gratis wonen in het bescheiden huisje naast de kerk. In dat huisje werd mijn moeder geboren, maar het gezin verhuisde drie jaar later naar Zaandam. In het arme Friesland was het sappelen voor Jelte en zijn jonge vrouw, in Zaandam kon hij politieagent worden. Zijn broer Tiede en zijn halfbroer Koop werkten er al, en die had laten zien dat Friezen betrouwbare harde werkers waren, en als ze godvrezend waren, waren ze nog gezagsgetrouwe burgers ook. Precies de voorwaarden waaraan de ideale politieman moest voldoen.

Agent van politie J. Rozema, met de sabel aan het stuur, op zijn ronde door de Westzijde te Zaandam, ter hoogte van de winkel van Albert Heijn. Jaren dertig van de twintigste eeuw.

Pake kon in 1922 een eigen huis kopen aan de Zuiddijk 307. Het Vissershop aan de overkant van de dijk was nog een gloednieuwe wijk, aan de achterkant was niets veel anders te zien dan weiland, het Weerpad, wat molens en in de verte de kerktoren van Oostzaan. 

Het huis was groot genoeg voor politieman Jelte Rozema, zijn vrouw Aukje, hun twee zoons en twee dochters – en een hond. Een herdershond; of het een politiehond was, kan niemand in de familie me met zekerheid vertellen. Er is een foto van mijn opa met de hond aan de riem. Pake is gekleed in zijn uniform, heeft een klein snorretje en kijkt dreigend in de lens. Zo te zien is de foto gemaakt in de woonkamer van het huis aan de Zuiddijk, waarschijnlijk door zijn oudste zoon Theunis, die fotografie als hobby had.

Pake Jelte met zijn (politie?)hond. Foto uit familiearchief

De Zaandamse politieagenten doorkruisten de stad, op de fiets of te voet, in drie wisseldiensten. Grote kans dat Jelte bij zo’n dienst wel eens Tinus Rep tegen het lijf is gelopen. Tinus, geboren in 1844 in Oostzaan, had meer dan twintig jaar dienstjaren achter de rug als machinist bij de firma Gebroeders Zwaardemaker toen hij, op zijn vijftigste, werd ontslagen. Met zijn vrouw Kee begon hij toen een groentewinkeltje aan de Oostzijde 313; het huisje is lang geleden gesloopt. Zijn vrouw lette op de winkelbel, terwijl Tinus groente uitventte in de straten in de omgeving – inderdaad, met een hondenkar.

Rozema kende complete wetboeken uit het hoofd. Misschien heeft hij Tinus wel eens aangehouden om zijn voertuig te controleren. Zo moest de hondenkar een drinkbak en een ligplank voor het dier hebben, moest het tuig aan verschillende voorschriften voldoen, moest de hond minstens een jaar oud zijn en mochten er niet meer dan drie honden voor één kar zijn ingespannen.

Drie honden had Tinus niet nodig als trekdier. Hij had er maar één, die luisterde naar de naam Pukkie. Als hij inderdaad ooit staande is gehouden door hoofdagent van politie Rozema, dan kunnen ze best een praatje hebben gemaakt over de hond en de hondenkar. Rozema had immers in ‘it Heitelân’ Friesland net zo’n kar gehad. Maar Rozema en Rep zullen niet vermoed hebben dat zij ooit familie zouden worden. Toen Tinus Rep op 84-jarige leeftijd overleed in 1928 had zijn kleinzoon die net als hij Tinus heette, nog geen verkering met Rozema’s dochter Meintje. Dat gebeurde pas begin jaren dertig. Zij zouden jaren later mijn ouders worden – maar dat is weer een ander verhaal.

Overgrootvader Tinus Rep en zijn Keetje bij hun diamanten bruiloft in 1928. Tinus was mijn overgrootvader, en de betovergrootvader van voetballer Johnny Rep.

Thuis, in het huis aan de Zuiddijk, begon Rozema steeds minder plezier te krijgen in zijn eigen hond. Eerst klaagden zijn dochters erover, daarna zijn vrouw, maar toen ook zijn zoons begonnen te mopperen, hielp ontkennen of negeren niet langer: de hond stonk als een oordeel. Af en toe gooide Jelte een puts water over het dier heen en droogde hem daarna af met een ruwe doek. Dan leek de sterke geur even verdwenen, maar de dagen daarna kwam die net zo sterk terug. Ik denk trouwens niet dat de hond in huis sliep. Rozema was niet zo kleinzielig, waarschijnlijk had het dier een hok in de tuin bij de dijkwoning. De stankoverlast in huis viel dus wel mee, maar inmiddels was er een probleem bij gekomen: de hond begon vals te worden. Na een tijdje was Rozema nog de enige die het beest durfde te benaderen.

Dat gaat zo niet langer, bromde hij. Hij was gek op zijn hond, maar kon de gedachte niet verdragen dat zijn kinderen gebeten zouden worden, met niet alleen kans op verwondingen maar ook op hondsdolheid.

Toen hij het besluit genomen had, aarzelde hij niet langer. Uit de kast boven waar hij zijn uniform en andere politie-attributen bewaarde, haalde hij zijn koppel met dienstpistool te voorschijn. De hond gaf hij een bak vol eten, meer dan gebruikelijk. 

Toen de hond begon te vreten, pakte Rozema het pistool en zette het op scherp. Hij hield het in zijn hand toen de hond de laatste happen uit de bak vrat, met zijn tong de laatste restjes wegslikte. Op dat moment zette pake het wapen tegen de kop van de hond en drukte ogenblikkelijk af, voor het dier ook maar had kunnen reageren. Het schot weerklonk over de sloot achter het huis en de weilanden daarachter. 

Meer bijzonderheden heb ik niet over dit wrede eind van de hond, van wie ik zelfs de naam niet weet. Ik heb er mijn moeder nooit over horen vertellen. Ik denk dat zij en haar zusje naar school waren toen het gebeurde. Mijn broer Jelte kreeg het verhaal pas tientallen jaren later te horen via een familielid uit Friesland. 

Misschien keek men niet zo op van dit verhaal, zo’n honderd jaar geleden. In die tijd werd bijvoorbeeld nog wel aan huis geslacht. Bij slager Havik aan de Zuiddijk, waar ik dertig jaar later wel eens om boodschappen werd gestuurd, hingen de karkassen van de geslachte runderen en varkens nog gewoon in de winkel, een blauw stempel van de keuring op hun lendenen. Kip was geen stuk vlees in een pastic bakje uit de super, maar een dode vogel waarvan ik, als het de nek was omgedraaid, met de afgehakte poten mocht spelen. Als je aan een bepaalde pees trok, kromde het zijn tenen. Met de kop van het dode beest maakten jongens de meisjes aan het schrikken.

Maar toch vind ik het raar, zo’n kogel door de kop van een hond. Mocht pake daar zijn dienstpistool wel voor gebruiken? Heeft hij daar verantwoording over moeten afleggen op het bureau? Hoe is hij van het kadaver af gekomen? Dat gooi je niet zo maar in de sloot, je legt het ook niet aan de straat voor de vuilnisophaler. Misschien heeft hij het dier begraven. En hoe bloederig was de boel, zou hij samen met Aukje het erf hebben schoon geschrobd?

Ik had er mijn opa wel eens om uitleg willen vragen. Gewoon in het Nederlands, want dat Fries versta ik niet.  Wat zou ‘hondenmoordenaar’ trouwens zijn in het Fries? Hûnmoardner?

Foto boven: “Jan Visser, groenteboer aan de Marktstraat, met een hondenkar in de Afrikabuurt. Jan Visser overleed in 1967, hij werd 83 jaar oud.” (Gemeentearchief Zaanstad, 1920-1930).

Lees hier alle afleveringen van Martin Rep’s Hondenleven.

D