Wel of niet zingend langs de deuren met Sint Maarten? Elk jaar gaan op 11 november honderdduizenden kinderen met hun lampions de straat op, hopend op zo veel mogelijk koek en snoep.
In tijden van corona overheerst de onzekerheid. In Wormerland roept de gemeente op om het feest niet te vieren, in Zaanstad deelt de burgemeester wel snoep (en appels) uit (op afstand).
Herinneringen aan een heerlijk kinderfeest, dat de tand des tijds glansrijk doorstond. Tot nu toe.
Door Martin Rep
Luilak is dood, lang leve Sint Maarten. Het grote bedelfeest, met kinderen die zingend langs de deuren trekken in de hoop op koek en snoep, leeft als nooit tevoren. Daar kan het uit Amerika overgewaaide Halloween niks aan veranderen.
Mijn herinneringen aan het sint-maartensfeest in de Zaanstreek zijn gedateerd. Tot voor tien jaar woonde ik in Nijmegen, waar een school in onze wijk elk jaar probeerde iets van het feest te maken. In de week vóór 11 november werden huis-aan-huis in de wijk briefjes bezorgd met de smeekbede of de bewoners alsjeblieft om zo-en-zo laat voor het raam wilden gaan staan om te zwaaien. Meer hoefden we niet te doen, snoep uitdelen al helemaal niet. Het ging er maar om dat de kinderen hun lantaarns niet helemaal voor niks gemaakt zouden hebben.
Wisten die Nijmegenaren veel.
Sint Maarten zoals het echt gevierd moet worden, staat beschreven in het boek ‘Jongens uit ’t Zaantje’, dat elke rechtgeaarde Zaanse jongen beslist gelezen moet hebben. Het speelt zich af begin jaren vijftig van de vorige eeuw, er zit een dikke christelijke saus overheen, maar dat maakt voor liefhebbers van nostalgie geen fluit uit.
Hoofdpersonen van het boek, van auteur D.J. Douwes, zijn Teun en Cor, die in de zesde klas van de lagere school zitten. Cor heeft een jonger zusje, Willie, en een nog jonger broertje, Koos.
De inleiding van het hoofdstuk dat over Sint Maarten gaat:
“11 November is ’t Sint Maarten, dan gaan de meeste kinderen rond met lampions of verlichte huisjes op stokken. Van deur tot deur trekken ze en ze zingen met harde stemmen het prachtige lied:
Sintere-sintere Maarten
De kalfjes dragen staarten,
De koeien dragen horens,
De klokken dragen torens…
Hier woont een rijk man
Die veel geven kan
Veel zal ie geven,
Lang zal die leven,
Honderdduizend rokkies an,
Daar komt Sinter Maarten an.
Hooi de booi, hooi de booi,
O wat is Sint Maarten mooi.
En wee de gierige, die niet met snoeptrommel; voor de dag wil komen, want dan klinkt ’t schel en uitdagend:
Hier woont een kikkerbil…
Die niks geven wil…
Maar zulke mensen bestaan er in Zaandam niet of tenminste heel weinig.”
Uit de tekst van dit lied blijkt dat er in zeventig jaar heel veel veranderd is. De ware sint-maartensvierder gaat tegenwoordig met een heel arsenaal aan liederen de straat op, waarvan ik er niet één ken. Dat ouderwetse lied over de kalfjes die staarten dragen was ook het lied dat wij in 1974 aan onze oudste dochter, Barbara, leerden. We waren vier jaar eerder naar Amersfoort verhuisd. Een mooie stad, geen kwaad woord daarover, maar Sint Maarten, ho maar.
Stikkenzak
We wilden Barbara niet laten opgroeien zonder deze mooie Zaanse traditie. Dus reden we op de grote dag naar mijn schoonouders aan de Willem Brinkmanstraat in Zaandam. Barbara kende het liedje compleet uit haar hoofd en zat er helemaal klaar voor.
Gewapend met een lampion met een echt kaarsje erin begon ze te zingen voor de deur van Willem Brinkmanstraat 5. Al snel werd die geopend, de buurvrouw prees haar heldere geluid en stemvastheid en deponeerde wat snoep in de originele stikkenzak die speciaal voor het feest was gemaakt.
Zaanse kinderen draaien zich dan meteen om, op weg naar de volgende deur. Zo niet Barbara. Zij kende het lied uit haar hoofd en zou het compleet ten gehore brengen ook. Pas daarna vertrokken we naar de volgende deur, waar hetzelfde protocol volgde.
We hebben het einde van de Willem Brinkmanstraat niet gehaald die avond.
De Zuiddijk
Aan de Meidoornstraat, hemelsbreed een kilometer naar het zuiden, stond tot 1967 mijn vader in de deur van Sigarenmagazijn Rep paraat om zijn overtollig geworden restanten koek en snoep – de speciaalzaak op het gebied van tabak had het assortiment inmiddels flink verbreed – aan de bedelende kinderen uit te delen. Het meeste snoepgoed werd onverpakt in de stikkenzakken gedaan, waar het een paar uur later als een kruimelige en kleffe berg uit tevoorschijn zou komen.
In mijn actieve sint-maartenjaren (bij benadering: 1948-1957) was de Meidoornstraat niet meer dan de proloog van het feest. De zijstraten, zoals de Abeelstraat en de Acaciastraat sloegen we sowieso over, we moesten zo snel mogelijk naar de Zuiddijk. Want daar gebeurde het, daar waren tal van winkels: kruidenier Graauw, bakker Schuddeboom, bakker Van Noord om te beginnen; dan passeerde je de Hanenpadsluis en begon het pas goed. De Zuiddijk was één lang lint van dansende lichtjes. Ik had in een boek gelezen dat iemand zich in zijn arm kneep om zeker te weten dat hij niet droomde. Dat deed ik ook op die toverachtige avond van de elfde november 1957 in Zaandam, toen ik mijn laatste Sint Maarten liep.
Verder dan de Burcht redde ik het meestal niet. Sint Maarten begon tegen vijf uur, het liep al tegen zeven uur als ik de Burchtgalerij was gepasseerd en het feest al een beetje begon te verlopen. Het werd tijd voor de wandeling terug.
Thuis spreidde mijn moeder een krant op tafel waarop ik de inhoud van de stikkenzak stortte. De buit werd verdeeld over verschillende trommels, waar het hele gezin de komende week van zou genieten. Het woord ‘delen’ werd met vette hoofdletters geschreven in die tijd. Er was geen denken aan dat ik nu meer dan een paar kleine koekjes mocht opeten. De rest ging in de kast. Het zou nog lang duren voor alles op was.
Kikkerbil
Ik kreeg wel wat lekkers mee voor de volgende dag naar school. Daar hoorde ik dat ik eigenlijk te vroeg was gestopt met mijn sint-maartengezang. Ik had moeten doorlopen tot de Gedempte Gracht, daar deelden ze in de winkel van Cjamin ijsjes uit. Ik nam mij vast voor volgend jaar verder te wandelen. Richting de Westzijde.
De Westzijde, dat was het terrein van Cor uit het boek ‘Jongens uit ‘t Zaantje. D.J. Douwes schrijft:
In de Westzij is ’t om half zes een feest van belang. Prachtig, al die door elkaar krioelende lichtjes in allerlei tinten. Overal galmt ’t mooie lied van Sintere Maarten op tegen winkels en huizen.
Koos durft eerst niet te zingen, maar als hem een lekker taaipopje voorgehouden wordt door een winkeljuf van Simon de Wit, dan komt ’t hoor!
Hier woont een kikkerbil
Die niks geven wil…
Er gaat een geweldig gejuich op voor die domme Koos, maar de juf vindt ’t zo zeldzaam, dat ze hem twee popjes geeft. Toch kunnen Teun en Kees ’t niet laten af en toe hun hand uit te steken, want iets lekkers mag je niet versmaden. Maar ervoor zingen: geen sprake van…
Het zou er niet meer van komen, gratis ijs halen bij Cjamin. Het jaar daarop was ik, net als Teun en Kees in het boek, inmiddels twaalf, te groot om met zo’n lullige lampion langs de deur te gaan. Je werd een puber, die zich een beetje verstopte tussen het grut om toch wat mee te pikken. ‘Handje bij’, heette dat. De meeste mensen hadden je in de gaten en sloegen je over. Zonder lampion maakte je geen kans.
Het was mijn laatste Sint Maarten geweest. Gelukkig maakte Barbara het later meer dan goed.
Foto helemaal boven: Sint Maarten 1940, in het eerste oorlogsjaar (Gemeentearchief Zaanstad)
Weer een prachtig verhaal , waar nostalgische jeugdherinneringen naar boven komen.
Om aan een lampion te komen was niet altijd voor iedereen haalbaar.
Dus maakten we er een van een suikerbiet. Om hier aan te komen gingen ik en mijn schoolvrienden op jacht op de Overtoom op de grens van Zaandam en Westzaan.
Daar reden rond Sint-Maarten auto's met suikerbieten die via Nauerna en de pont bij Buitenhuizen naar Halfweg gingen om daar de de inhoud af te leveren bij de CSM. In de bocht bij cafe Schilperoord en Schipper kaashandel moest de auto afremmen, zodat je de mogelijkheid kreeg om op de achterkant te klimmen en suikerbieten van de wagen te gooien. Daarna gaf de auto weer gas en kon je er niet meer van afspringen , want dat was te gevaarlijk. De enigste mogelijkheid was nog ,als de betreffende vrachtwagen moest afremmen voor rechts aankomend
verkeer van het Zuideinde. Zo niet....dan had je de pech dat je pas de wagen kon verlaten als je bij de pont van Buitenhuizen arriveerde. Dat was een hele tippel, maar wel tevreden over de vangst en ontvangst als je weer bij je vrienden in Westzaan terug kwam.. Voor ons kon Sint-Maarten beginnen.
Altijd begonnen we bij de Middenstand want daar was het meest te halen.
Zo kwam je bij Maarten Visser de groenteboer op de Overtoom en daar kreeg je altijd een appel, wat voor ons een behoorlijke luxe was in die tijd.
Dit ging met een ritueel vooraf in de ''Orde van Sint-Maarten''.
Je kreeg namelijk in je rechterhand een stempelafdruk van deze Orde.
Later op de avond ging je nog een keer langs om een appeltje op te halen, want hij zou toch niet meer weten aan wie hij dit allemaal had uitgereikt.
Bij het overhandigen van de appel en je je hand moest openen... constateerde hij dat je al geweest was en droop je af.
Toen we wat ouder werden vonden we ons te groot om nog Sint-Maarten te vieren, maar de trek/honger...... was er nog wel. Maar zingen was niets voor ons.
We deden dan aan ''Handjebij''. Als er dan een klein groepje kinderen stond te zingen, gingen we in de steeg staan. Op het moment dat er uitgedeeld werd gingen we snel door de knieen en staken onze handen tussen de kinderen door.
Zo wisten we toch wat mee te snoepen en onze buik te vullen.
Altijd op 11 November, kan ik weer genieten van dit jaarlijkse gebeuren.
Prachtverhaal Roel, bedankt!