Op geheimzinnige wijze dringen in dit jaargetijde slakken ons huis binnen, op even geheimzinnige manier vertrekken ze weer. Waarheen leidt hun spoor? Mijn gedachte dwalen naar mijn neef en jeugdvriend Herman Roode. Machinemonteur. Brandweerman. En iemand die alles wist van slakken.

Door Martin Rep

Verbazing. Ergernis. Walging. Als ik ’s morgens naar beneden kom en het licht in de woonkeuken aan doe, zie ik een kronkelig, glinsterend spoor op de deurmat. Ze zijn weer binnen geweest, hoe is het in vredesnaam mogelijk, denk ik. En: leefde mijn neef en jeugdvriend Herman nog maar, hij zou er misschien wel raad mee weten.

’s Avonds voor we naar bed gaan, controleren we de achterdeur. Soms zit er dan al een. Een kleine naaktslak die in een best nog redelijk tempo over de mat kruipt. Ik roep Dicky: “Er is er weer een.” Onze taakverdeling is duidelijk: zij gooit de slakken eruit, ik verwijder de spinnen. Ze vouwt voorzichtig een papiertje om het slijmerige weekdier heen – in ons huis geen dierenmoord, ondanks al het gekissebis bij de Partij voor de Dieren – en werpt het kronkelende beest naar buiten, in bijbelse termen ‘waar het geween is en het tandengeknars’.

Tandenknarsen zullen slakken niet, bij gebrek aan tanden. Ze hebben een radula, een membraan dat bezet is met een raspachtige structuur, een lange reeks rijen van tandjes. Daar kunnen ze voedsel mee schrapen en malen. Ik heb die wijsheid van Wikipedia. Ik had het ook aan Herman kunnen vragen, Herman wist alles van slakken. Daarom denk ik in dit jaargetijde zo vaak aan mijn neef. Een rare aanleiding om aan hem te denken? Herman was iemand met zeer verrassende kanten.

Vissershop

Ruim zes jaar geleden overleed hij. De laatste keer dat ik hem zag, was een paar maanden voor zijn overlijden. Hij was al een tijdje ernstig ziek, een zeer virulente vorm van kanker. We maakten een afspraak nadat ik hem een afscheidsbrief had geschreven, we hadden niet heel vaak contact meer na onze innige jeugdvriendschap.

Herman Roode en zijn drie broers Kees, Jelte en Teun woonden vlak bij ons. We zaten bij elkaar in de klas op de Ds. Lindeboomschool, waar zo’n beetje alle kinderen uit gereformeerde gezinnen van Zaandam-Zuid waren ondergebracht. Na schooltijd liepen we vaak kletsend samen naar huis, onze monden stonden geen seconde stil. Soms speelden we eerst bij ons aan de Meidoornstraat, soms ook bij hem aan de Bleekersstraat op het Vissershop. We liepen nooit rechtstreeks, altijd via de steegjes en poortjes achter de huizen, er was een ‘geheime route’ die van de Zuiddijk naar de Bleekersstraat liep. Daarna brachten we elkaar thuis, we namen ten slotte maar halverwege afscheid in de Wilgenstraat, anders bleven we heen en weer lopen.

Na de lagere school sloegen we verschillende wegen in. We ontmoetten elkaar niet vaak meer, eigenlijk alleen nog maar op nieuwjaarsdag bij onze ‘Opoe’ Rozema, die precies tussen ons in woonde aan de Zuiddijk. Herman was een stille jongen, en nu we geen gezamenlijke avonturen meer beleefden, wisten we elkaar niet zo veel meer te vertellen.

Ik werd dagbladjournalist, Herman machinemonteur en later brandweerman, bij de beroepsbrandweer in Amsterdam maar ook bij de vrijwillige brandweer in Zaandam. Jaren later kwam ik een krantenartikel over Herman tegen. Hij bleek een nijver verzamelaar te zijn geworden van slakkenhuisjes en was gespecialiseerd in de Europese land- en zoetwaterslak. Dat zijn slakken met een huisje op hun rug, dus ik betwijfel of Herman veel geweten zou hebben van de naaktslakken die nu op geheimzinnige wijze ons huis binnendringen.

Niet dat huisjesslakken ons huis mijden: een jaar geleden trof ik, ook in september, een huisjesslak aan op het plafond in onze keuken. Het was een enorm beest, dat ik zonder veel moeite van het plafond kon plukken.

Een huisjesslak op ons plafond.

Maar toen had de deur opengestaan – naaktslakken komen net zo makkelijk binnen als de deur dicht is en op slot, daar trekken ze zich niets van aan. ’s Avonds voor het slapen gaan controleren we de mat bij de achterdeur, een enkele keer kruipt er al zo’n glibberig beestje overheen. Maar vrijwel altijd zijn er de volgende ochtend slakkensporen. Een slak, of misschien waren het er wel meer, is binnen gekomen, heeft een paar rondjes over de mat gemaakt en is weer vertrokken, met onbekende bestemming. 

Waarom komen ze alleen ’s nachts en zijn ze ’s morgens weer vertrokken? Waarom blijven ze rondhangen op de mat, die met zijn ruwe oppervlak vast akelig voelt aan de buik/voet van de slak, en kruipen ze niet lekker verder op ons mooi geschuurde parket? 

Waar komen ze vandaan? We gluren onder de keukenkastjes, in de angst daar een berg verstrengelde slakken te vinden die erop los copuleren om zich te vermenigvuldigen. Niets, het moet daar wel nodig gestoft worden trouwens. We zien geen ruimte langs de buis naar de buitenkraan waardoor de slijmerige monsters naar binnen zouden kunnen slippen. En het is al net zo raadselachtig waar ze heen gaan, na hun rondje door Huize Rep. 

We lezen advertenties over anti-slakkenpakketten. Egels schijnen net zo verzot op slakken te zijn als Fransen, maar net zoals Fransen blieven ze alleen maar huisjesslakken. Aan chemische middelen moeten we niet denken, zout strooien is bij mij taboe sinds ik dat als klein jongetje een keer heb gedaan – en daarna getuige was van een afschuwelijke en slijmerige doodstrijd.

Die laatste keer dat ik Herman sprak, lag hij op een bed in de woonkamer, thuis aan de Frans Halsstraat in Zaandam. Het was voor het eerst in meer dan vijftig jaar dat we een serieus gesprek hadden. Hij maakte het voor mij makkelijk over zijn aanstaande dood te praten en over het leven na de dood.

Hij wilde me graag zijn kamer laten zien. De trap op, dat kon hij nog wel. De stoere voormalige machinemonteur en brandweerman trok allerlei laatjes open waarin schepen en slakkenhuisjes waren opgeborgen. Ze waren genummerd en minutieus geregistreerd. Hij had een microscoop waar hij mij door liet kijken. 

Herman Roode in zijn werkkamer, temidden van duizenden slakkenhuisjes en schelpen.

Herman, die altijd met zijn handen had gewerkt, bleek een gewaardeerd medewerker te zijn van het Zoölogisch Museum in Amsterdam, waar hij enkele dagdelen per maand als vrijwilliger van de stichting Natuur en Milieu Educatie hielp met het in kaart brengen van de enorme collectie; later, toen het was samengevoegd met museum Naturalis in Leiden, reisde hij daarheen.

Het hervormde kerkje in Koog aan de Zaan zat tjokvol toen een halfjaar later, 30 juni 2017, zijn uitvaartdienst plaatsvond. Er waren medewerkers van Naturalis die vol bewondering waren voor zijn werk. Brandweerlieden spraken met respect over hem. Er was ook hulde vanuit de sportwereld: Herman bleek nota bene een koninklijke onderscheiding te hebben ontvangen uit waardering voor zijn jarenlange werk als volleybalscheidsrechter en begeleider van nieuwe scheidsrechters.

Ik zei het al: Herman zat vol verrassingen. 

Hij is zeventig jaar geworden. Op zijn rouwkaart stond een prachtige tekening van een slak, en zijn ex-libris was bijgevoerd: een naaktslak.

Ex libris van Herman, met naaktslak.

In ons huis zullen dan ook nooit slakken gedood worden. Maar welkom, dat zijn ze toch beslist niet.

.