Vriend Piet heeft een huisje gekocht op de Zanding in Otterlo. De Zanding? Dat was toch zo’n heerlijk, door bossen omzoomd, strand, midden op de Veluwe? De werkelijkheid ziet er zestig jaar later heel anders uit.
Door Martin Rep
Mijn Zaanse vriend Piet heeft een tweede huisje gekocht, waar hij af en toe een weekend doorbrengt met zijn vrouw maar waarvan vooral hun kinderen profiteren. Samen met een ander stel Zaanse vrienden, die trouwens ook een tweede en zelfs een derde huisje hebben, want zo gaat het als je in de handel zit, had ik maar slimmer moeten zijn vroeger – samen met een ander stel dus werden wij afgelopen week uitgenodigd om het te komen bekijken, er een glaasje te drinken, een vorkje te prikken en herinneringen aan ons gezamenlijke Zaanse en gereformeerde verleden op te halen.
‘Welk adres kan ik op mijn TomTom zetten, Piet?’, mailde ik hem. Het antwoord was een klein schokje: ‘De Zanding in Otterlo.’
De Zanding! Zou dat echt nog bestaan? En hoe zou dat er nu wel uitzien?
De Zanding was een begrip in de jaren vijftig en misschien ook nog de jaren zestig. Het stond voor heerlijk vermaak in een tijd dat vakanties in het buitenland alleen nog waren weggelegd voor de happy few. De Nederlanders die zich een vakantie of een paar vrije dagen konden veroorloven, gingen naar tentenkamp Bakkum of naar andere toeristische hoogtepunten als de bollenvelden of de grotten van Valkenburg.
Of naar de Zanding.
De Zanding was een recreatieplas in de Veluwse bossen bij Otterlo. Er was een zandstrand, er was water, waarschijnlijk een kiosk waar je ijsco’s en flesjes Joy of Sisi kon kopen. Of er in 1958 al patat werd verkocht, betwijfel ik; ik kan het me in ieder geval niet herinneren.
Onze vaste bestemming was tentenkamp Bakkum maar in dat jaar, 1958, besloten mijn ouders onverwacht tot een gezamenlijke vakantie met de familie Berghege. Het was voor het eerst dat ik samen met mijn boezemvriend Rob Berghege op vakantie kon. We waren twaalf jaar en hadden net de lagere school afgemaakt. Helaas viel de feestelijke afscheidsavond van onze school, de Ds. Lindeboomschool, juist in die week, maar niemand die zich daar erg om bekommerde. De lagere school was het verleden; onze toekomst was de hbs (voor mij) en de technische school (voor Rob). Waarschijnlijk in dagblad Trouw vonden de gezamenlijke ouders een advertentie voor een ‘goed en gezellig familiepension’ die hun aansprak: ‘Lunteren, Hotel-Pension “De Eekhoorn”. Telefoon K8388-514. Stromend water, douche. Prima keuken. ƒ47,50 p.p. p.w. Kinderen beneden 10 jaar speciale prijzen.’
Geen idee meer hoe we naar Otterlo gereisd zijn. Een auto hadden we nog niet in 1958, dus we zullen we met bus en trein zijn gegaan. Meneer Berghege beschikte wel over een auto – hij was directeur van sociale werkplaats de Boerejonker – maar er moesten ook fietsen mee. Dus die zijn waarschijnlijk vooruitgestuurd, misschien wel met Van Gend en Loos.
Een week in een pension op de Veluwe was niet echt wat Rob en ik ons van een vakantie hadden voorgesteld. Er verbleef een aantal gasten, met wie onze ouders zich beschaafd onderhielden op het terras voor de Eekhoorn. Het waren stellen van middelbare leeftijd, met uitzondering van twee jongere dames uit Den Haag, vriendinnen, die meen ik Toos en Bep heetten. Naast het pension was een verwilderd veldje waar we ‘stand in de mand’ met zijn allen deden.
Elke dag om enkele minuten voor zes verzamelde het gezelschap zich in de gang voor de deur van de eetzaal. Stipt zes uur ging de etensbel, waarop de gasten in hoog tempo aan tafel plaatsnamen om, na het betrachten van een ogenblik stilte, snel de borden vol te scheppen met aardappels, bloemkool met saucijs of welk ander Hollands gerecht er op het menu stond. Het toetje was echt de kroon op de maaltijd. De eigenaar van de Eekhoorn had ons een keer een mooie tocht aanbevolen naar een plek waar veel bosbessen groeiden. Na terugkeer in het pension werd de rijke oogst ingeleverd bij de vrouw des huizes, die er een heerlijke pudding met bessensap van toverde. Wij waren daar wel tevreden over; we wisten niet dat er ook andere maaltijden bestonden dan aardappelen, groente en vlees. Rob en ik vonden het wel heel vervelend dat we ons altijd erg rustig moesten gedragen en niet mochten schreeuwen of al te veel grappen maken.
Een van de fietstochten met de Eekhoorn als startpunt ging naar de Zanding, een tochtje van minder dan drie kwartier. Sindsdien was ik daar niet meer geweest, tot zestig jaar later de uitnodiging van vriend Piet binnenkwam.
Als Dicky en ik het parkeerterrein van de Zanding oprijden, kan ik niets ontdekken wat me herinnert aan 1958. Zeker, er is nog altijd een plas die nog altijd de Zanding heet, maar die is nu omzoomd door tientallen, misschien wel honderden huisjes. Een daarvan is van Piet en Margriet. Piet wacht ons op bij de receptie van ‘Droompark de Zanding’ (ik verzin dit niet) en een minuutje later staan we voor hun huisje. Het is keurig, ik kan niet anders zeggen. Het biedt ruimte aan acht personen (maar Piet en Margriet houden hun eigen slaapkamer op slot als ze het verhuren, dus dan kunnen er maar zes in), het staat aan het water; het heeft een mooi terras dat Piet tot boven het water heeft laten vergroten. Het heeft een mooie rieten kap zodat het ’s zomers koel en ’s winters lekker warm blijft boven.
We drinken een glaasje, we prikken een vorkje en we halen herinneringen op. Maar mijn herinneringen aan de Zanding van 1958 vallen hier een beetje dood. Ik zie mijn vader voor me, met zijn blote witte bovenlijf in het zand. Ik zie mezelf voetballen met Rob. Bootjes die op het water drijven. Als ik nadien thuis de foto’s van die vakantie bekijk, spat de vreugde er niet van af.
Hetzelfde is het geval met de foto’s die rond de Eekhoorn zijn genomen. Ik zie een groep ernstige mensen op het terras voor het pension. Een groepje dat ‘stand in de mand’ doet, tegen de zon in naar de camera kijkend. Nette kleren aan, ook door de week, ook tijdens de vakantie.
Maar naar de Eekhoorn hoef ik niet meer te rijden om mijn herinneringen te toetsen. Net als talloze andere pensions op de Veluwe is het gesloopt, al jaren geleden. Mensen gaat niet meer naar een pension, zelfs niet als je er wat anders geserveerd krijgt dan aardappelen, bloemkool en een saucijsje.
In Lunteren is er een chic wijkje verrezen op de plek waar ooit het pension stond. Het heet de Eekhoorn, de huizen zijn gebouwd in jarendertigstijl. Het ziet ernaar uit dat er gelukkige mensen wonen. Maar ik betwijfel of er nog vaak pudding met bessensap op het menu staat.
Lees hier alles wat Martin Rep op Orkaan schreef, of bekijk alle zijn Zaanse Verhalen op zijn eigen website.