In de jaren zeventig van de vorige eeuw ging Dicky Rep werken in de Amersfoortse kraamkliniek. Tot die kliniek hetzelfde lot trof als soortgelijke instellingen in Utrecht, Wormerveer, Den Haag en tal van andere plaatsen: ze werd gesloten. Vanaf dat moment begonnen Dicky en haar leidinggevende, zuster Hytie Grim, elkaar kaarten te sturen. Een rond hun verjaardag, een rond Oud en Nieuw. Meer dan veertig jaar lang.
Kraamklinieken bestaan er denk ik niet meer in Nederland. In Utrecht was er een met de mooie naam De Ooievaar, ‘Het Ooievaartje’ in de volksmond.
Mijn Dicky had zelf een ooievaartje. Een speldje dat aangaf dat zij gediplomeerd kraamverzorgster was. Zij droeg het trots op haar uniform, dat in die jaren bruin was; geen mooie kleur, maar zo onderscheidde het zich van de uniformen van de gezinszorg (groen) of verpleegsters (wit). Haar zus Gerda had er ook een. Zij was kraamverzorgster, net als haar jongere zus.
Kraamverzorgsters (m/v) assisteren bij bevallingen thuis, maar de nadruk van hun werk ligt op de dagen daarna. Ze zorgen voor de kraamvrouw en de baby, ze assisteren de jonge moeder bij het voeden, zij leren haar de kleine veilig in bad te doen, de luier om te doen, zij kunnen haar geruststellen of helpen als de baby maar blijft huilen. Ze helpen de kraamvrouw vooral hoe zij hun nieuwe rol als moeder moeten aanleren. Dat is een natuurlijk proces, maar wel een waarbij liefdevolle hulp van een lieve ‘zuster’ heel erg welkom is.
Ze nemen ook een tijdje het roer in handen van het huishouden. In de tijd dat Dicky en Gerda begonnen met hun werk, begin jaren zeventig van de vorige eeuw, was dat een bijzonder belangrijke taak. De kersverse vader kreeg meestal maar één of twee dagen vrij van zijn werk – één om van de schrik te bekomen en één om de boreling aan te geven bij de burgerlijke stand –, daarna moest hij weer aan zijn werk. Je had meestal ook niet zo veel aan hem in het huishouden, want veel vaders hadden geen idee hoe ze moesten koken, laat staan de babywas doen. In de jaren zeventig en nog lang daarna waren luiers van katoen en stonden na gebruik nog uren, soms langer, te weken in een emmer water in de badkamer. Als het jonge gezin al over een badkamer beschikte.
Een kraamkliniek is volgens Wikipedia een ‘ziekenhuis voor bevallingen’. Dat is een rare omschrijving, want een kraamvrouw is niet ziek; als er al complicaties zouden zijn bij een bevalling, heeft ze niks te zoeken in een kraamkliniek maar moet ze als de wiedeweerga naar een echt ziekenhuis. Thuisbevallen is het allermooiste wat er is, zeiden Gerda en Dicky altijd; ze zijn zelf natuurlijk ook thuis bevallen.
Thuis kreeg je in die tijd meestal tien dagen hulp van een kraamverzorgster. Tien dagen lang bestierde ze in jouw huis het huishouden, zorgde ze voor moeder en kind en als het etenstijd was, schoof ze soms mee aan tafel en schepte het eten op dat ze zelf bereid had.
Bevallen in een kraamkliniek kon ook. Als bevallen thuis niet kon, maar er toch geen medische noodzaak was om in een ziekenhuis te bevallen. De jonge moeder bleef dan een aantal dagen in de kraamkliniek, dan hielpen de zusters haar daar in plaats van thuis.
Dit is natuurlijk lang geleden. Tegenwoordig mag je blij zijn als je gedurende een paar dagen een paar uur per dag kraamhulp thuis kunt krijgen. Thuis bevallen staat al jaren onder druk, steeds meer moeders gaan ervoor naar het ziekenhuis en bevallen daar poliklinisch. Thuis weten de jonge vaders trouwens inmiddels behoorlijk van wanten, niet alles is er slechter op geworden in de maatschappij.
Kraamklinieken bestaan volgens mij dan ook niet meer. ‘Het Ooievaartje’ in Utrecht werd in 1979 gesloten. In de voormalige kraamkliniek van Rotterdam werd in 1975 een kantongerecht gevestigd. De laatste baby in de Haagse Bethlehemkliniek zag in 1965 het levenslicht.
Gerda werkte in de jaren zeventig nog in de kraamkliniek die was gevestigd in het voormalige ziekenhuis aan de Paul Krugerstraat in Wormerveer, die ook al lang geleden gesloten is. Dicky ging pas in een kraamkliniek werken toen onze kinderen naar school gingen en zij een paar uur per dag kon vrijmaken om haar beroep als kraamverzorgster weer op te pakken. In Zaandam had zij alleen bij gezinnen thuis gewerkt; inmiddels woonden we in Amersfoort en werd zij aangenomen bij de protestantse kraamkliniek van het Oranje-Groene Kruis. Voor het eerst werkte zij met collega’s samen in een team van kraamverzorgsters.
Zuster Grim nam de tijd voor haar gebed na de maaltijd.
De kliniek werd geleid door een oudere zuster, die wij tegenwoordig ‘single’ zouden noemen maar toen een ‘ouwe vrijster’ werd genoemd. Zij was zeker een kwarteeuw ouder dan Dicky en de meeste van haar collega’s. Een vrouw die haar werk met veel liefde en ijver deed, maar tegelijkertijd de langzaamste was van de hele ploeg. In de tijd dat zij één baby verzorgde, hadden de jongere zusters er al vier gedaan. Zuster Grim was een diepgelovige vrouw, die na de lunch voorging in gebed en haar gebeden bepaald niet afraffelde, zodat de jonge meiden na een tijdje naar elkaar begonnen te loeren en soms bijna in proesten uitbarstten. Maar iedereen hield van ‘Grimmetje’, zoals ze liefdevol werd genoemd.
Ook de kliniek aan de Bekensteinselaan ontkwam eind jaren zeventig niet aan sluiting. Vanaf dat moment ging Dicky werken bij de kruisvereniging in Amersfoort, zodat zij weer geregeld het roer in handen nam in gezinnen in Amersfoort, Leusden tot aan Woudenberg, Scherpenzeel en Bunschoten aan toe.
Zuster Grim vergat ook na de sluiting van de kliniek haar oude team niet. Dicky kreeg elk jaar op haar verjaardag een felicitatiekaart van haar, waarin zij vele jaren in gezondheid en Gods zegen kreeg toegewenst. Dicky kwam er al gauw achter wanneer Hytie – ze haalde het nooit in haar hoofd haar bij de voornaam aan te spreken, het bleef ook altijd ‘u’ – jarig was en zo kon ze haar ook steeds een kaartje terugsturen. Ook met Oud en Nieuw wensten ze elkaar veel heil en zegen en een voorspoedig nieuwjaar toe.
Hytie Grim bereikte ruim tien jaar later, in 1989, de pensioengerechtigde leeftijd. Of ze misschien al eerder gestopt was met werken en wat zij de laatste jaren voor haar pensioen had gedaan, liet ze in het midden. Dicky en ik verhuisden naar Nijmegen, zuster Grim ging bij haar moeder inwonen in Hollandse Rading in de provincie Utrecht. De kaartjes bleven komen en werden steevast beantwoord.
Dat ging zo tientallen jaren door. Ze schreef Dicky onveranderlijk over de pracht in de tuin van de gezamenlijke woning van haar en haar moeder, ze vergat nooit te vermelden hoe de petunia’s of hortensia’s erbij stonden en ook werd vermeld hoe het met haar eigen gezondheid maar vooral die van haar moeder ging. Op elk kaartje noteerde Hytie hoe oud haar moeder inmiddels was geworden, en dat zij zich zorgen maakte als die eens een keertje ziek was. Dicky schreef terug hoe het met ons ging en hoe de kinderen het deden.
We verhuisden van Nijmegen naar Bussum. Dicky vergat niet haar correspondentievriendin een nieuwe adreswijziging te sturen. Hyties moeder moet toen al over de honderd zijn geweest. Op een van de volgende kaarten maakte zuster Grim melding dat haar moeder was heengegaan, op 104-jarige leeftijd, zonder al te veel lijden en in de vreze des Heeren. Ze was heel verdrietig. We kregen uit haar kaarten nooit de indruk dat zij nog veel familieleden had met wie zij contact had.
De tuin was voortaan bijna het enige onderwerp op haar kaartjes, met uitweidingen over het mooie zomerweer of een regenperiode, en heel soms een zijdelingse opmerking dat haar gezondheid toch wat minder werd.
Hoewel Hollandse Rading op minder dan twintig autominuten van Bussum ligt, kwam Dicky nooit in de verleiding haar eens op te zoeken. “Wat zouden we elkaar moeten zeggen”, zei ze tegen mij als ik haar dat eens voorstelde. “We hebben elkaar niet meer gezien of gesproken sinds de sluiting van de kraamkliniek.” Ze ging ook niet op die suggestie in toen ze haar afgelopen maand een kaartje stuurde om haar te feliciteren met haar honderdste verjaardag.
Achteraf realiseerde ze zich dat ze ter gelegenheid van Nieuwjaar 2024 geen kaartje van zuster Grim had gekregen. Dicky stuurt ook zoveel nieuwjaarskaarten dat ze het niet altijd merkt als er eentje onbeantwoord blijft.
Dus was haar verbazing zeer groot toen ze deze week, een paar weken na de felicitatiekaart, een envelop opende van een onbekende afzender en de kaart las die zich daarin bevond.
‘Beste Martin en Dicky,
Vandaag zagen we deze kaart in de brievenbus van zr. Grim. Wij behoren tot haar kerkgemeenschap in Holl. Rading. Helaas moeten wij u meedelen dat Hytie op 20 sept. jl is overleden. Jammer dat jullie niet op de hoogte zijn gebracht. We hopen jullie langs deze weg de boodschap op een respectvolle manier gebracht te hebben. Met vriendelijke groet, [drie vrouwelijke voornamen]
Hytie was driekwart jaar vóór haar honderdste verjaardag overleden. Dicky met tal van vragen achterlatend, waarvan als belangrijkste waarom ze nooit een rouwkaart had gekregen. Was Hytie Grim zo eenzaam dat er niemand was om haar nabestaanden te vertellen van haar heengaan? Was er geen adresboekje gevonden, of konden haar nabestaanden niet wijs achter al die doorhalingen in het adres van Dicky Rep, die steeds maar verhuisde?
De raadsels blijven, we gaan ook niet op zoek naar de antwoorden. We hopen maar dat Grimmetje, net als haar moeder, in de vreze des Heeren is gegaan. Maar gezien haar toewijding en trouw hoeven we daar eigenlijk niet aan te twijfelen.
We bedachten dat nu, met het heengaan van zuster Grim, meer dan veertig jaar na de sluiting, definitief een einde was gekomen aan de Amersfoortse kraamkliniek. En wie weet, ook aan al die andere kraamklinieken in Nederland, waar generaties jonge moedertjes en hun baby’s vol liefde werden verzorgd door de kraamverzorgsters.
Door Martin Rep.