Een bezoek aan de tandarts: een feest is het nog steeds niet, maar wakker lig ik er niet meer van. Ondanks de traumatische herinneringen aan mijn eerste tandartsbezoek.
Een verhaal over angst voor de tandarts, de schooltandarts, een Dinky Toy als troost, een gebroken prothese en een kersenrode mond.
“Iets verder open graag”, zegt Merike Creutzberg tegen mij. “Ik heb nog geen lampjes op mijn handinstrumenten.”
Ik sper mijn mond wijd open. Terwijl de Bussumse tandarts mijn tandsteen verwijdert, tel ik het aantal tanden en kiezen dat ze nog moet doen. We zijn er bijna.
Op mijn verzoek doet Merike deze handeling altijd handmatig. Bij het maken van de afspraak wordt al rekening gehouden met tien minuten extra tijd. Ik heb driekwart van mijn tanden en kiezen nog, maar sommige zijn extreem gevoelig als er nare apparatuur overheen gaat of koude lucht langs wordt gespoten. Waarom kan al die geavanceerde apparatuur aan het plafond waar ik naar kijk niet zorgen voor warme lucht?
Vioolstraat
Merike is geduldig en vriendelijk en houdt rekening met de wensen van haar patiënt. Ze weet dat ze geen boor hoeft te gebruiken zonder dat ze me eerst heeft verdoofd. Dat kan helaas niet van alle tandartsen worden gezegd die zich in het verleden over mijn gebit hebben gebogen.
Mijn allereerste herinneringen aan een tandartsbezoek dateren van rond 1950. Ik was vier jaar en mijn gebit was ronduit slecht. We woonden aan de Vioolstraat in Koog aan de Zaan. Elke avond als mijn moeder mij naar bed bracht, stopte ze een heerlijk snoepje in mijn mond. Ik duwde er twee vingers naast en viel tevreden sabbelend in slaap.
Geen wonder dat rond de tandhalzen mooie zwarte gaatjes ontstonden. Mijn melktandjes rotten weg waar je bij stond. Voor Meintje, mijn moeder, was dat niet vreemd. Zij was nog geen veertig, maar had al jaren een kunstgebit. Ik heb een kopie van een brief uit 1944 in mijn bezit, waarin haar moeder, mijn grootmoeder, schrijft:
“En nu wat over Tienus en Mein die maken het goed en hebben het ook goed Hij maakt van dat kleine speelgoed en dat gaat allemaal naar Duisland En verdiendt reuze Mein heeft op heden de mond leeg Maar ze krijgt de volgende week haar tanden dus dan is dat leet weer geleden”
Kunstgebit
Ja, tanden waren in die dagen maar leed waar je zo snel mogelijk van af moest. Annegreet van Bergen schrijft in haar boek Gouden Jaren (Atlascontact, 2014) dat tot ver in de vorige eeuw een kunstgebit vaak als een betere versie van je eigen tanden werd beschouwd. Meisjes die gingen trouwen, lieten niet zelden hun complete gebit trekken, zodat zij op de bruiloft konden stralen met een prachtige rij blinkend witte tanden. Dit kwam vaak voor op het platteland, en dan met name in de Bible belt. Voor de bruidegom was een bijkomend voordeel dat hij bij voorbaat verlost was van eventuele toekomstige tandartskosten.
Ik vermoed dus dat tandverzorging bij ons thuis niet hoog in het vaandel stond. Het kunstgebit van mijn moeder was een gegeven, als kind wist ik niet beter. Mijn vader heeft aanmerkelijk langer met zijn eigen tanden gedaan dan mijn moeder. Ik denk dat hij zich in de late jaren vijftig liet trekken, waarna hij moest ‘happen’ en na een paar weken ook rondliep met keurige kunsttanden. De rest van zijn leven klaagde hij over suikerkorreltjes en ander ongerief die onder het verhemelte van zijn kunstklapper kropen. Maar een kniesoor die daarop lette: voortaan stond op het nachtkastje naast zijn bed een glaasje water met de roze-witte prothese, die hij ’s morgens meteen in zijn mond stak. Tegelijk met het eerste zware shagje, dat hij de avond tevoren alvast had gerold en dat samen met de aansteker wachtte op zijn ontwaken.
Tandenfee
Op weg naar de tandarts – zijn naam ben ik vergeten – zat ik die dag in 1950 achter op de fiets bij mijn moeder. Mijn broer Jelte, zes jaar ouder dan ik, fietste naast ons. We passeerden de Mallegatsluis, de gemeentegrens met Zaandam. Nu waren we er bijna. Meintje zette haar fiets neer, wij liepen naar binnen en namen plaats in de wachtkamer.
Helaas duurde het wachten niet lang. Even later stonden we in de spreekkamer. De tandarts luisterde maar half naar mijn moeder terwijl hij in onze monden keek. Jelte mocht als eerste in de stoel plaatsnemen. Ik mocht zolang op de gang wachten, dat werd beter geacht voor mijn tere kinderziel.
Melktanden trekken ging vaak zonder verdoving. Toen wij begin jaren zeventig in Amersfoort met onze kinderen naar tandarts Hellinghuizen gingen, vertelde ze ons dat zij de melktandjes van haar eigen kinderen ook zonder verdoving trok. Gelukkig zijn de tanden van onze kinderen nooit onverdoofd getrokken. Een melktand die bijna los zit, is een leuk speelobject in je mond. Je draait hem rond met je tong, je tanden duwen hem van voor naar achter van links naar rechts. Tot hij het uiteindelijk begeeft en met een zacht krakje het verzet opgeeft. De verbazing als je hem dan in je hand houdt: je denkt een lang, scherp voorwerk in je mond te hebben, net als de tanden van je kat of hond. In werkelijkheid is zo’n melktand een raar klein, haast stomp, driehoekje. In de wortel is nog een rood puntje bloed zichtbaar; een nacht in een glaasje met zout water en hij is mooi schoon en wit. Sommige kinderen legden zo’n tand onder hun kussen, in afwachting van de komst van de tandenfee. Maar daar geloofden we niet in, evenmin als in de paashaas. Alleen sinterklaas doorstond bij ons de toets der kritiek.
Tandarts Edens
De laatste keer dat bij mij een melkkies er zonder verdoving uitging, was op mijn tiende verjaardag. Die dag in 1956 had ik vreselijke kiespijn. Met mijn vader fietste ik naar tandarts Edens, die aan het betere deel van de Zuiddijk in Zaandam woonde, zo ongeveer tegenover de Componistenbuurt. Edens klemde resoluut zijn tang om de zieke kies in mijn bovenkaak en terwijl ik door de grond ging, gaf hij er een flinke ruk aan. Mijn tong verdween in zijn geheel in het enorme gat dat in mijn mond was ontstaan. Mijn vader had zo’n medelijden met mijn dikke tranen van pijn en verdriet dat ik een Dinky Toy autootje mocht uitzoeken bij speelgoedzaak Vet aan de A.F. De Savornin Lohmanstraat. Een extra cadeautje dat deze dag toch weer een feestelijk tintje gaf.
Tijdens mijn eerste jaar op de lagere school werd ik geconfronteerd met het fenomeen ‘schooltandarts’. Klasgenootjes vertelden daar verschrikkelijke verhalen over. Ik deelde mijn angst thuis met mijn ouders. Godzijdank kreeg ik van hen een briefje mee dat wij een saneringskaart hadden van het Ziekenfonds Zaanland. Elk halfjaar moest je je met die kaart melden bij de tandarts. Deed je dat niet, dan verliep je sanering en moest je zelf de hoge kosten van tandheelkundige behandeling betalen. Voor mij betekende die kaart de redding. Terwijl de andere kinderen angstig op hun beurt bij de schooltandarts zaten te wachten, kon ik vlijtig doorrekenen of mijn taaloefening afmaken.
In Zaandam was in de jaren vijftig en zestig een chronisch tekort aan tandartsen. Welke afgestudeerde ‘smoelensmid’ wilde zich nou vestigen in een arbeidersstad, terwijl wat verderop (’t Gooi, Amsterdam, Kennemerland) veel lucratiever praktijken waren? Als gevolg daarvan zaten de wachtkamers overvol met ziekenfondspatiënten en waren wachttijden van dik een uur geen uitzondering. Had je maar ‘particulier’ moeten zijn, dan kon je op afspraak komen op een later uur.
Mentos
Tandartsen keken of je gaatjes had en gingen daar vervolgens mee aan de slag. Het ergste was de ‘dikke boor’, die zich langzaam maar zeker door je kiezen vrat, terwijl de schroeilucht in je neusgaten kringelde. Veel aandacht voor hoe het er verder in je mond uitzag, was er niet. Althans: daar werd met ons niet over gepraat. Er zijn weinig gebitten waar de boel zo schots en scheef door elkaar staat als het mijne, maar nooit heeft een tandarts tegen me gezegd dat ik naar de orthodontist moest. Wel heeft een van hen – hij had zijn praktijk gevestigd in een box onder de flats aan de Wibautstraat in Zaandam – me ooit voorgesteld een van de tanden die wel erg dicht tegen elkaar stonden, te trekken. Daar zei ik nee op. Beide tanden heb ik nog steeds trouwens, en er mankeert tot op heden helemaal niets aan. Een beugel heb ik nooit gehad.
Toen ik eind jaren zestig op de redactie van De Zaanlander werkte en tijdens een telefoongesprek op een Mentos zat te kauwen, klonk er een luid gekraak in mijn mond. Tegelijk met de Mentos spuwde ik een halve kies uit. De volgende dag trok de tandarts het restant. Het eerste gat in mijn mond was geslagen. Een paar jaar later trok tandarts Hellinghuizen in Amersfoort nog twee kiezen. In plaats daarvan kreeg ik een ‘plaatje’: een prothese met twee plastic kiezen. Ik gokte dat het nog een paar jaar zou duren voordat ik, net als mijn vader, een bakje op mijn nachtkastje zou hebben staan met mijn valse tanden erin. Mijn slechts twee jaar oudere zwager had zich immers ook al een kunstgebit laten aanmeten.
Naderhand pas begon het tot me door te dringen dat zelfs het ‘kerkhof’ in mijn mond veel langer mee zou kunnen dan ik had gedacht. Waarom had de tandarts me niet aangeraden een kroon te plaatsen in plaats van mij een plaatje te verkopen? Ik kreeg een hekel aan het ding en gebruikte het nooit. Om het gat in mijn mond te maskeren, liet ik mijn snor staan. Het plaatje ging nog wel mee toen we naar Nijmegen verhuisden. De verhuizers hadden het, samen met de rest van onze spullen, netjes ingepakt, tot onbedaarlijk plezier van Dicky. (Een paar jaar later ging ik er per ongeluk op zitten en brak het in tweeën.)
Beugel
Het zou nog duren tot in de jaren negentig – ik was inmiddels bijna vijftig jaar en woonde in Nijmegen – voor ik de prothese liet vervangen door een heuse brug: een porseleinen constructie die aan twee stevige kiezen in mijn mond werd verankerd. Het werk werd gedaan door tandarts Van den Brekel, een mooie jonge vrouw die op dat moment hoogzwanger was. De werkzaamheden aan mijn mond namen uren in beslag, verdeeld over diverse sessies. Het leed werd verzacht doordat ik naar haar kersenrode mond kon kijken – ik heb haar nooit verteld wat voor troost in moeilijke tijden dat voor mij was.
Tandarts Merike Creutzberg was de eerste die met mij praatte over een beugel. Tot mijn verbazing bleek het zelfs bij pensionado’s zoals ik nog mogelijk te zijn de boel met orthodontie in het gelid te krijgen. Gebitsregulatie zat echter niet in mijn verzekeringspakket en ach, aan dat kerkhof in mijn mond was ik inmiddels gewend geraakt.
Mijn bezoek als vierjarig jongetje aan de tandarts in Zaandam is mij mijn leven lang bijgebleven. Ik vreesde al het ergste toen de tandarts mij de gang op stuurde. Daar stond ik, alleen en angstig. Mijn moeder was achtergebleven om Jeltes hand vast te houden.
De deur van de spreekkamer was niet dik genoeg om het gebrul van mijn broer tegen te houden. Het ging er dwars doorheen, vulde de gang en sneed door mijn ziel. Daarna klonk huilen. Pas toen dat ophield, ging de deur open.
Nu was het mijn beurt.
Mijn moeder staat op die foto! Super leuk om te zien:).
Interessant om te lezen dat er in de jaren '50 en '60 een tekort aan tandartsen was, dat wist ik niet. Tegenwoordig zijn er veel tandartsen en tandprothetische praktijkend die er gelukkig moderne werkwijzen op na houden. Ik ben blij dat ik in deze tijd naar de tandarts mag!
Interessant om te lezen! Mijn moeder is ook getraumatiseerd door de schooltandarts. Ik ben ontzettend blij dat ik in de jaren '00 en kind was, ik had een fijne en goede tandarts en laten een orthodontist voor een beugel. Mondzorg is echt enorm verbeterd de laatste jaren!
Heel herkenbaar en leuk om eens een foto te zien uit die tijd! Wie maakte er een foto van vroeger? Nee je was blij dat je weer weg was . Wij waren particulier verzekerd, maar dat maakte het ook niet veel beter. Er werd flink geboord en zonder verdoving. Ik heb heel wat sterretjes gezien in die stoel. Zodra de tandarts met het haakje ergens bleef steken en iets mompelde wist je dat het raak was. Weer een gaatje! Allemaal amalgaam vullingen in die tijd. Het rammelen van het bakje waarin de vulling werd geprepareerd was een soort van verlossingsgeluid, want dat betekende .... het boren is bijna klaar. Wij waren ook patiënt bij tandarts Edens in de schoenerstraat in Peldersveld. Ik dacht altijd dat de assistente net zo bang was voor de tandarts als ik. En idd preventie om gaatjes te voorkomen was er niet in die tijd. Toch heb ik denk ik dankzij tandarts Edens bijna al mijn tanden en kiezen nog, maar wel met heel veel kronen en wortelkanaalbehandelingen achter de rug. Mijn dochters zijn volwassen en hebben niet één gaatje. Wat een vooruitgang is er geboekt in de tandheelkunde als je dan in dit stukje van Martin leest hoe het er vroeger aan toe ging. Mijn moeder had ook al heel jong een kunstgebit. Lijkt me vreselijk!
Leuk stukje.
Mooi en helaas een erg herkenbaar verhaal. De tandzorg en de kennis hiervan was vroeger klaarblijkelijk erg slecht en we plukken er nu de zure en kostbare vruchten van. Ik kan mij niet herinneren ooit een advies of aanwijzing te hebben gekregen van de schooltandarts/tandarts. De heer Edens was ook lange tijd mijn tandarts, eerst op de Zuiddijk en later in Peldersveld geloof ik. Ik kan mij niet herinneren dat we ooit een woord met elkaar gewisseld hebben. Jammer want er had veel leed voorkomen kunnen worden denk ik.