De eigenaresse van een pand aan de Czarinastraat moet een dwangsom van € 15.000 betalen omdat ze ook na een waarschuwing haar woning bleef onderverhuren, geen veilige vluchtroute had, bovendien was het pand niet waterdicht.
Bij de Raad van State waren ze niet onder de indruk van de waslijst van excuses, uitvluchten en redenen waarom de eigenaresse niet kon betalen. Het beroep dat ze aangespannen had tegen het opleggen van de dwangsom werd dan ook verworpen.
Het verhaal begint in mei 2017 als op diverse plekken in de Czarinastraat controles worden gehouden (foto boven). In de woning van de vrouw worden vijf mensen aangetroffen waarvan een aantal onderhuren. Bovendien werd het bouwbesluit overtreden. De toegang was niet in orde en het lekte.
Naar aanleiding van deze constateringen eist Zaanstad later dat jaar dat de eigenaresse binnen zes maanden stopt met kamerverhuur en de woning in orde brengt. Als ze dat niet doet, kan een dwangsom geëist worden. In 2018 wordt opnieuw geconstateerd dat er wordt onderverhuurd en dat het bouwbesluit nog steeds wordt overtreden. Zaanstad eist de dwangsom op.
De eigenaresse heeft al eerder hoger beroep aangetekend tegen dat besluit en dat verloren. Deze gang naar de Raad van State was haar laatste kans.
Volgens de eigenaresse was haar niets te verwijten omdat er formeel geen kamerverhuur geconstateerd was. Bovendien had ze de woning verhuurd aan anderen die buiten haar medeweten een deel zouden hebben onderverhuurd. Ook vond ze het oneerlijk dat anderen niet waren aangepakt. De reparatie had ze niet laten uitvoeren omdat dat een taak van de VVE was. Bovendien kon de ze dwangsom niet betalen, ze leed aan PTSS, liep bij een psychiater en leefde van een Wajong-uitkering. Ze had daarom eerder al om kwijtschelding of anders een betalingsregeling gevraagd.
De rechtbank veegde op 24 december al die bezwaren van tafel.