“We moeten wat lekkers meenemen voor bij de koffie vanavond”, besliste Dicky. We liepen over de Gedempte Gracht in Zaandam, een bevreemdende ervaring voor wie de stad al ruim een halve eeuw eerder heeft verlaten – laten we het erop houden dat er nogal wat is veranderd in de loop van vijftig jaar.
Door Martin Rep
Iets ‘lekkers’. Dat moest natuurlijk iets Zaans worden. Bestaat er echt Zaans gebak? Mij schoot alleen de duvekater te binnen, een wee smakend, droog soort brood dat wij vroeger op zondagavond bij de broodmaaltijd geserveerd kregen. “Om de hoek, op de Damstraat, zat vroeger Clasquin”, zei ik, “ik weet niet of die daar nog zit.” Maar voordat we daar waren, stonden we opeens voor een winkel waar ‘Buter’ op de spiegelruit stond. Ongeveer op de plaats waar vroeger Jamin (‘Sjamin’, zei iedereen) zat.
Ik keek verbaasd rond. Buter, die zat toch aan de overkant van de Gedempte Gracht, iets voorbij het kantoor van De Zaanlander? Buter was: lekkere koekjes, vers slagroomgebak en heerlijke kroketten – croquetten, schreven we nog in die tijd – maar was ooit ook een goedkope plek om te eten. Voor mij een uitkomst toen ik op eigen benen kwam te staan.
Het was 1967, de exacte datum ben ik vergeten. Ik was eenentwintig jaar en werkte als leerling-verslaggever bij De Zaanlander in Koog aan de Zaan. We waren klaar met eten, we sloten onze laatste gezamenlijke maaltijd af in ons woon/winkelhuis aan de Meidoornstraat. Tinus Rep, mijn vader, had zijn sigarenwinkel opgedoekt en ging met pensioen. Morgen zou de nieuwe eigenaar de zaak overnemen.
Ik had mijn handen gevouwen, mijn ogen gesloten en luisterde half naar het gebed van mijn vader.
“Oh Heer, wij danken U van harte voor nooddruft en voor overvloed. Waar menig mens eet brood der smarte, hebt Gij ons mild en wel gevoed.” Na het ‘amen’ stond iedereen op. Tinus pakte de fots op die hij op de rand van zijn bord had gelegd en nam een snelle hijs alvorens terug naar de winkel te lopen. Vandaag was het zijn laatste dag bij Sigarenmagazijn Rep, dé buurtwinkel aan de Meidoornstraat, die hij in zeventien jaar zelf had opgebouwd en die hij nu van de hand had gedaan. Tinus en Martha gingen van een welverdiend pensioen genieten, ze hadden een huis gekocht in Castricum en zouden zich nu gaan toeleggen op hun hobby’s: bridgen en het kweken van kleurkanaries.
Ik bedacht me dat dit de laatste maaltijd met ons gezin hier was geweest. Ik ging niet mee naar Castricum, ik werkte bij een Zaanse krant en het was de bedoeling dat ik in de regio bleef wonen. Bovendien vond ik dat het wel eens tijd werd om op eigen benen te gaan staan. Ik zorgde al voor mijn eigen inkomen. Ik scheurde als een razende reporter op mijn Puch de Zaanstreek door, van raadsvergadering tot uitslaande brand en van praatje met een gouden echtpaar tot een interview met inwoners van Wormer die hun bejaarde buurman hadden gepest. Woonruimte had ik inmiddels ook. Ik had een kamer gevonden onder een van de flats aan de Wibautstraat, niet ver van mijn ouderlijk huis. Ik kon mijn shag en sigaretten gewoon blijven kopen bij Voorheen Sigarenmagazijn Rep.
Het enige probleem was: ik moest voor mijn eigen eten zorgen.
Koken, dat stond niet op mijn lijstje van vaardigheden. Een paar jaar eerder, tijdens een kampeervakantie in Bakkum, had ik voor het eerst ervaren hoe ingewikkeld aardappels koken kon zijn. Het duurde uren voor ze enigszins gaar werden op de Primus Optimus, een kooktoestel dat toch niet zo makkelijk was te bedienen als het leek. We redden ons de rest van de vakantie met pakjes soep, brood en gebakken eieren.
Pakjes soep en gebakken eieren, dat werd ook zo ongeveer mijn menu toen ik mijn kamer betrok. Die beschikte niet over een keukentje. Gelukkig had ik uit het ouderlijk huis een elektrisch komfoortje meegekregen. Een kookplaatje met een stekker eraan. Als je die in het stopcontact stak, begon al gauw de temperatuur van het plaatje op te lopen, net als trouwens de elektriciteitsmeter in de meterkast van mijn hospita. In het halfschemer zag je dan de verwarmingsbuizen in het plaatje oranje oplichten. Bij de HEMA kocht ik voor tien gulden een steelpannetje met deksel. Voortaan kon ik eieren koken of bakken en soep warmen. Een boterham erbij en klaar was Martin.
De maaltijden hadden veel weg van het ‘brood der smarte’ uit het dankgebed van mijn vader. “Oh Heer, wij danken U van harte voor nooddruft en voor overvloed.” Een onlogisch gebed eigenlijk, vond ik. Nooddruft, dat betekende zoveel als behoeftigheid, armoede. Waarom moesten wij de Heer ervoor danken dat wij behoeftig waren? Trouwens, zo arm waren wij helemaal niet. In ieder geval niet zo arm dat wij ‘brood der smarte’ moesten eten, wat volgens mij zoveel betekende als ‘genadebrood’, dat arme mensen van de rijken kregen. In plaats van genadebrood te eten, werden wij ‘mild en wel gevoed’, volgens hetzelfde gebed.
Een boterham als ontbijt, een paar boterhammen als lunch voor ik me rond twee uur meldde bij de redactie aan de Stationsstraat in Koog. Het avondeten was een groter probleem. Aan het eind van de middag liep ik vaak met een paar collega’s voor een paar biertjes naar café Ab Kok aan de Guisweg, om de hoek. Daar kon je ook eten: biefstuk-brood, een uitsmijter of soep uit blik. Dat ging al snel in de papieren lopen.
Een collega van de Zaandamse redactie van de krant kwam met een gouden tip. Aan de Gedempte Gracht was een winkel van Buter met daarnaast een petit restaurant. Daar kon je heel goedkoop een prima maaltijd krijgen, wist hij te vertellen, hij deed het zelf ook weleens. De volgende dag snorde ik erheen op de Puch en meldde me bij de kassa. Het was een eenvoudig systeem. Je kocht een kaart met een aantal bonnen. Voor elke bon kreeg je een maaltijd, bestaande uit soep, een hoofdmaaltijd en een toetje. Het kostte geen drol, ik meen tien gulden per maaltijd maar misschien nog minder.
Ik ging aan een formica tafeltje zitten en liet mij de maaltijd goed smaken. Ondertussen keek ik uit over de Gedempte Gracht. Een mooie, brede straat, met veel groen. Ik voelde me een wereldburger.
De maaltijden waren niet altijd geweldig. Ik herinner me een bord waarop naast de aardappelen rode kool lag met daarop een plak bloedworst. Na een tijdje ging ook het publiek me tegenstaan. Het waren niet de deftigste Zaandammers die op de goedkope hap af kwamen.
Inmiddels begon mijn hospita te klagen. De elektriciteitsmeter scoorde de laatste tijd wel heel hoge waarden. Bovendien vond ze het niet prettig als ik ’s avonds laat, na gedane arbeid, met een collega nog even de dag ging doornemen, met een paar flessen bier en een pakje zware shag daarbij. Dan had ze last van het geluid en moest zij de volgende dag alle ramen openzetten om de tabakswalm te verdrijven. Aan het avontuur Buter en het avontuur kamerbewoner kwam een voortijdig einde.
Al met al hadden we nog niks typisch Zaans gevonden voor bij de koffie vanavond. De winkelmevrouw van Buter wist het ook niet precies. Ze hadden wel Zaanse koekjes, maar dezelfde koekjes met een andere naam kon je overal in Nederland kopen. Opeens klaarde haar gezicht op.
“Zwitsers”, riep ze blij uit. “Dat is toch wel echt iets van hier.” Ik kende de naam van vroeger. Een lekkere traktatie bij het kopje koffie op de zondagochtend. Een rijk met spijs gevulde en met een knapperig suikerlaagje bedekte lekkernij. Negen euro en tien cent voor een pakje van vijf Zwitsers.
We boden ze trots aan die avond op visite bij mijn broer in Hilversum. “Jullie zijn naar Zaandam geweest”, concludeerde mijn schoonzus verbaasd. Het werd een gezellige avond, dankzij de Zaanse koeken.
Door Martin Rep.
geweldig Martin, ben weer helemaal terug in Zaandam (of ik dat wil? is een tweede.)
wij woonden in die tijd in de Wibautstraat en ik herken zoveel.
Dank je wel
Ineke
Superleuk stukje uit de oude doos! Dankjewel
Uitstekend geschreven, Martin. Je krijgt een 10 met een griffel!
@Martin:mooi verhaal.. maar ik denk niet, dat die prijs van Zwitsers toen al in Euro's gerekend werd, maar in de goeie oude Nederlandse Hfl!... toch?
Het laatste stukje van het verhaal buigt weer terug naar het begin, Rob, als wij, in april 2024, over de Gedempte Gracht lopen en op zoek zijn naar een typisch Zaanse lekkernij. Boven de zin 'Al met al hadden we nog niks typisch Zaans gevonden…' hadden beter een paar witregels kunnen staan, of een extra tussenkopje, zodat het voor iedereen duidelijker was geweest. (Wat daartussen gebeurt, is een flashback naar 1967, toen ik het ouderlijk huis verliet. In de film zie je dan een bibberig beeld en gaat de kleur over in zwartwit of sepia tinten.)