Afgelopen donderdag mochten we in het HEM een lezing bijwonen van Thomas Rau. Daarbij liet de ‘meest radicale bouwmeester van Nederland’ de aanwezigen graag nadenken over hun rol op aarde, de grootst denkbare monopolist: ‘Laten we doen wat nodig is, niet wat haalbaar is.’
De 1,5 meter bijeenkomst was georganiseerd door De Maatschappij en De Corner*, en het was voor het eerst sinds corona dat mensen weer fysiek aan hun contacten konden bouwen. Architect Rau zweepte op, wakkerde aan, en grossierde in waarschuwingen en ideeën om de wereld te redden. Maar de uitspraak in de kop boven dit stukje komt niet van hem.
Na de lezing spraken netwerkten we met Cor Visser (85, van de timmerfabriek) die zo zijn eigen ideeën had over de manier waarop wij met moeder Aarde omgaan. Toen daarbij de bomen aan de Leeghwaterweg ter sprake kwamen wist hij te vertellen dat het er in 1925 ook al zo aan toe ging: hij had nog wel een gedichtje voor ons.
Cor had het niet digitaal, wist niet wie het geschreven heeft, maar gisteren kregen we het in de brievenbus. Er is niets nieuws onder de zon, en wij Zaankanters blijven de grootst denkbare monopolist als het gaat om daarover te klagen (wie weet door wie dit gedichtje 95 jaar geleden geschreven is, mag het zeggen).
Zaansch Vandalisme
De vandalen zijn weer bezig En zij hebben geen erbarm. ‘t Zaantje moet het weer ontgelden, Aan natuurschoon reeds zo arm.
Weg zijn reeds de meeste brugjes, En de sloten dichtgegooid, Van de bomen is er minstens Zeker wel de helft gerooid.
Och wat heeft men aan die dingen? ’t Is maar lastig voor ’t verkeer, want voor de ongekroonde koning, d’ auto, buigt men zich terneer.
Aan de Zaan moet men niet wezen, Om wat bloemen en wat groen, Daarom sloopt men onverbiddelijk, In Zaandam weer een plantsoen.
’t Lag daar vreselijk ongelegen, zo aan de openbare straat, en de chauffeurs die er passeerden, maakt men liever maar niet kwaad.
Zij, die in de auto zitten, Kijken niet naar ’t bloemenperk. En zij schenken weinig aandacht Aan de fraaie beuk of berk.
Voor de wandelaar geen concessie, Die is straks niet meer in tel, ’t is maar hollen, vliegen, snorren, en het kan haast niet te snel.
Wormerveer velt ook zijn bomen, En de weg ligt dor en kaal, Al wat het oog verlustigt, wijkt voor ’t ijzer, rubber, hout en staal.
Klompen steen aan de overzijde, Sieren ’t plaatsje Wormerveer, Wil men soms ’t aspect verhogen, Plant er nog een silo neer.
Van Zaandijk wil ik maar zwijgen, Hopeloos is het daar gesteld, Daar heeft het monster vandalisme, Al het aardige geveld.
Daar neemt men eerst dan besluiten, Na zorgvuldig overleg, Wellicht komt na veel beraden, Nog een tolhek op de weg.
Noem gerust mij maar vijandig Aan deze moderne tijd, Doch ik wil dan wel verklaren Ik pas voor zulke nieuwigheid.
Ik denk hierbij aan vroegere dagen, Aan het mooie bos van Breet**, Waar met later, t was toen speelplaats, Veel genoeglijke uren sleet.
’t Was zo’n heerlijk, kostelijk plekje, ’t was een vreugde daar te zijn, maar dit alles moest verdwijnen Het werd verkocht voor bouwterrein.
Zo gaat alles straks verloren, Wat de Zaanstreek kleur nog gaf ’t stemt wel droevig om het te zeggen dat men delft zijn eigen graf.
Wordt het geen tijd om in te grijpen? Voordat alles is vernield? Schonk de natuur geen rijke gaven, Het leven was dan als ontzield.
Lente tooit straks veld en dreven, Met het sierlijkste gewaad, Zaankanters, zij het u een teken: Grijp nu in, eer ’t is te laat!
April 1925
*Een gelikte bijeenkomst, waarbij we een dikke veer in de billen van AVV-Zaanstad willen steken voor de perfecte verzorging van het geluid in de reuzenhal
**Van Het Bos van Breet vonden we een mooie foto in het gemeentearchief. Op die plek in Zaandijk, is nu de noordkant van de Guisweg.
De foto boven is gemaakt door Marijke den Heijer