Op een koude februaridag in 1991 overleed mijn vader Tinus Rep, 86 jaar oud. Mijn oudste broer sprak tijdens de uitvaartdienst een herdenkingsrede uit.
Bijna dertig jaar later voel ik de behoefte daar alsnog een eigen In Memoriam aan toe te voegen.
Door Martin Rep (Als je liever luistert dan leest, dan kan je hier of onder het stuk terecht).
Heb je pijn, Rep?, vroeg de dokter aan mijn vader. Hij antwoordde met zijn vaste grap: “Ja, in m’n portemonnee.” Het zouden zijn laatste woorden zijn. De volgende ochtend, 12 februari 1991, was hij dood, geheel in tegenspraak tot zijn andere standaardgrap als hem gevraagd werd hoe het met hem ging: “Doorgaan met ademhalen maar.”
Martinus Rep, kortweg Tinus, was dan ook een vat vol tegenstrijdigheden. Hij zat graag voor in de kerk en mocht als ouderling van dienst de dominee een hand geven voordat die de preekstoel besteeg. Maar over het geloof sprak hij nooit en de geestelijke opvoeding van zijn kinderen liet hij aan de school over. Uiterlijk vertoon leek voor hem belangrijker dan een innerlijk leven.
Hij werd 86 jaar, een knappe leeftijd en dat ondanks de formidabele hoeveelheid sigaren en sigaretten die hij gedurende zijn leven heeft weggepaft. Hij begon naar eigen zeggen met roken toen hij twaalf jaar was en heeft dat volgehouden tot zijn laatste dag. In onze familie werd veel gefotografeerd, ik heb honderden foto’s van hem. Op officiële foto’s, zoals bij zijn trouwen of op de gezinsfoto die werd gemaakt in de studio van Emile Muns aan de Westzijde in Zaandam, rookt hij niet, maar zo’n beetje op alle andere houdt hij een sigaar of sigaret in de hand.
Toch bleef hij heel zijn leven beducht om aan kanker te sterven, de ziekte die hij niet bij de naam durfde noemen maar angstvallig met ‘K’ aanduidde. Ondertussen hield hij, de sigarenwinkelier, mij voor hoe slecht roken was. Het gevaar school trouwens volgens hem in het vloeipapier van de sigaretten, zodat hij liefst ‘vloe’ van rijstpapier gebruikte, want ‘dat was je ware’. Maar de longkanker wachtte rustig af en kreeg hem uiteindelijk te pakken.
Moeizame relatie
Deze week was dat 28 jaar geleden. Bepaald geen jubileum, wel een moment dat ik vaker dan gewoonlijk aan hem denk. Mijn vader en ik hebben lang een moeizame relatie gehad. Ik denk dat de kiem daarvoor is gelegd op een zonnige dag in september 1955. Dominee Warnink, de predikant van onze Zuiderkerk aan de Dirk de Kortestraat, kwam mij uit de klas halen.
Ik zat, negen jaar oud, in de vijfde klas van de lagere school Ds. Lindeboom aan de H. Gerhardstraat, vlak bij het Sint Jan Ziekenhuis. Mijn moeder lag in dat ziekenhuis, dus ik had lont moeten ruiken. Zeker toen de dominee de dramatische woorden sprak: “Ik weet niet of je je moeder ooit zult terugzien”, een zin die ik alleen kende uit de christelijke kinderboeken van W.G. van der Hulst. Na veel bidden overleefden de betrokkenen dat trouwens meestal. Ik wist op dat moment niet dat Warnink loog en dat hij kort tevoren getuige was geweest van de laatste momenten van mijn moeder.
De klus om mij het slechte nieuws te vertellen, liet hij over aan mijn vader. De gebroken man die ik enkele minuten later in een rotan stoeltje in de hal van het ziekenhuis aantrof en die in huilen uitbarstte toen hij mij zag en op zijn schoot trok.
Sterfhuis
Dat huilen is niet meer opgehouden als het voortijdige overlijden van mijn moeder naderhand ter sprake kwam. Of eigenlijk: niet ter sprake kwam. Van rouwen en praten over verlies hadden wij in de jaren vijftig van de vorige eeuw geen kaas gegeten. Mijn dode moeder werd ook nog eens doodgezwegen. Als per ongeluk toch iets over haar werd gezegd, stokte de woordenstroom. Een loodzware stilte trad in, die voortduurde tot een tante vroeg wie er nog koffie bliefde.
Mijn oudste broer, achttien jaar oud, studeerde inmiddels in Amsterdam. Mijn tweede broer, vijftien, kreeg verkering en vond een warm huis bij zijn aanstaande schoonfamilie. Voor mij resteerde de kilte van het sterfhuis. Want daar was ons ooit zo gezellige woon-winkelhuis aan de Meidoornstraat zo langzamerhand op gaan lijken. De geest van mijn moeder bleef er rondwaren, ook toen mijn vader hertrouwde. Tegen een jonggestorven geliefde kan immers niemand op.
Zijn verdriet kon mijn vader met niemand delen, en al helemaal niet met de klanten van de sigarenwinkel. Veel moeite om bij hen populair te worden deed hij al niet. Soms kon hij ronduit bot zijn tegen zijn klanten, het volgende moment kon je weer met hem lachen, want humor had hij beslist. Maar het waren wel, op z’n Zaans, scherpe grappen die vaak net op of over het randje waren. Iemand voor een kletspraatje was hij niet. “Hij was een wat introverte man. Ik denk ook niet dat hij echt verweven was met de buurt”, vertelde een oud-buurtgenoot me onlangs.
Toch wist hij van zijn bescheiden sigarenzaak een goed lopende winkel te maken. De halve buurt kwam bij hem voor rookwerk en de kinderen kwamen er de stuivers versnoepen die voddenman Theewis hun had gegeven voor een kar vol oude kranten of een zak met oud ijzer. Om ‘Reppie’ kon je niet heen, want je moest er ook heen om in zijn postagentschap postzegels te kopen, een postwissel te incasseren of een aangetekende brief te versturen. Iedereen kende Reppie. Hij vertrok al meer dan een halve eeuw geleden uit Zaandam, maar de winkel van zijn opvolger bleef lange tijd bekend staan als ‘Reppie’ en om een bepaalde plek aan de Meidoornstraat aan te duiden, zijn er nog altijd bewoners die dan zeggen ‘daar waar Reppie zat’.
Speurtocht
Dat vertrek, eind jaren zestig, markeerde het eind van een lange periode dat mijn vader en ik regelmatig met elkaar botsten. Tinus begreep niets van het revolutionair elan van die tijd, waar ik juist door werd gegrepen. We hadden ruzie, zonder dat een van ons in staat was de oorzaken te benoemen. Beiden waren we onmachtig elkaar te zeggen hoeveel we van elkaar hielden. Dat lukte pas een jaar dertig later. Gelukkig nog ruimschoots voor zijn dood.
Mijn broer Jelte schreef afgelopen jaar een prachtig boekje over onze vader, een privé-uitgave: ‘Op zoek naar mijn vader’. Het beschrijft een lange speurtocht om achter de drijfveren en emoties van Tinus Rep te komen. Hij is al net zo kritisch als ik over hem, maar besluit met woorden die ik van harte onderschrijf: “Dat ik u, ondanks uw tekortkomingen en mankementen, nog steeds van harte liefheb.”
Tinus Rep speelt een belangrijke rol in mijn boek ‘Domweg gelukkig in de Meidoornstraat’, dat waarschijnlijk in de loop van dit jaar verschijnt – Martin Rep
Zo mooi verhaal ik heb zaterdags ook in de winkel geholpen hele leuke tijd was in 1965
Mooi geschreven Martin, ik ben opgegroeid in de meidoornstraat, op nr 62, beide van mijn ouders rookte dus wij werden er veel op uit gestuurd om de rookwaren te halen, en als we een stuiver kregen snoep kopen, later werd de zaak overgenomen door men kluft, daar heeft mijn broer Eric nog een zaterdagbaantje gehad! Nu ik de foto’s van je vader zie, zo herinner ik hem ook, was toch een begrip in de straat en ver daar buiten!
Martin, wat een prachtige hommage aan jouw vader. Heel mooi en voor mij zitten er qua rouw heel veel herkenningen in, die jij zo mooi omschrijft.