De hoedjes op Prinsjesdag vielen dit jaar bescheiden uit, in vergelijking met die van vorige jaren toen het adagium ‘hoe krapper de begroting, hoe groter de hoeden’ nog van kracht was.
Dit jaar geen suikertaarten, bruidsboeketten en slagschepen op de hoofden van onze Kamervrouwen (ik doe niet aan gender), maar zakelijke hoofddeksels die ook op een mannenhoofd niet zouden misstaan. Alleen enige linkse prominenten wilden, met het zicht op hun wachtgeld, nog even flink uitpakken.
Elke keer als ik die hoedenparade zie, denk ik terug aan Willem Brinkmanstraat 53, anno 1957, waar het huishouden op zijn kop stond. Onze moeder moest als lid van de Zaandamse gemeenteraad de koningin ontvangen.
We waren bij ons thuis niet bijster koningsgezind, maar voor zo’n eervolle ontmoeting moest de garderobe van mama wel worden uitgebreid: met een mantelpak, handschoenen en een hoed. De handschoenen werden geleend, maar de hoed en het pak kwamen van de markt, toen nog op de Gedempte Gracht. Hofleverancier was Lappenklaas, die ruim twee meter kamgaren leverde voor een door mijn moeder bedongen prijs.
Toen de naaimachine zweeg, hing er een prachtige creatie op de hanger aan de linnenkast. Wij wisten heel zeker, dat onze moeder veel indruk ging maken op de koningin, die ook de Wilhelminaschool, waar ik lezen en schrijven leerde, bezocht.
Ik zag haar vanuit mijn klaslokaal over het pad hobbelen en dacht: hier kan ik niet mee thuis komen. De koningin leek sprekend op de buurvrouw, droeg een hoed van de markt en een mantelpak van Lappenklaas.
“En?” vroeg mijn moeder tijdens het avondmaal. “Hoe vond je de koningin?”
“Prachtig,” loog ik.
“Ze droeg een hermelijnen mantel en een gouden kroon.”
Anneke van Dok
De foto boven, waarop te zien is dat koningin Juliana de Prinses Wilhelminaschool bezoekt, komt uit het gemeentearchief.