Ik was gisteren blij verrast toen Elfregi in de Grote Club-actie van De Orkaan in het zonnetje werd gezet. Toen scouting nog padvinderij heette, was ik er kabouter.

Door Anneke van Dok

Ik was zeven jaar en zat in de eerste klas van de Wilhelminaschool. Door mijn tante Rina Plooijer die vrijwilligster was, misschien zelfs wel akela, werd ik aangemeld nadat ik een keer met haar mee was geweest naar het clubhuis achter de Westzijde. Mijn moeder Annie wist een lap stof met de voorgeschreven koffiekleur voor een uniform op de kop te tikken. Waarschijnlijk bij haar hofleverancier Lappen-Klaas. De bijbehorende gele halsdoek met geknoopt koord mocht ik nog niet om, want ik moest eerst officieel worden toegelaten. En nu begint mijn geheugen al te haperen. 

Ik herinner me dat er een soort eed moest worden afgelegd met je linkerhand en dat ik over een touw moest springen. Dat ging niet zomaar, er moesten ook nog een paar proeven van bekwaamheid worden afgelegd. Ik word graag gecorrigeerd als ik het mis heb of, de verkeerde volgorde hanteer. Het is immers al bijna zeventig jaar geleden dat ik dit meemaakte. 

Ik heb een sterkere herinnering aan het houtvuur dat we stookten achter het clubhuis en aan het brooddeeg op stokken, dat we daarin roosterden. Bij de herinnering aan Baden-Powell-dag, op 22 februari naar ik meen, voel ik de kou weer, haast lijfelijk. Wij padvinders moesten dan voor dag en dauw in ons kaki uniform aanwezig zijn bij het hijsen van de vlag. Om bibberend de geestelijke vader van onze club te eren.

Mijn korte padvindersbestaan heeft een dierbaar plekje tussen mijn jeugdherinneringen gekregen. De oehoe (leidster) was heel aardig en verhief zelden haar stem, in tegenstelling tot de badmeester die me altijd uitkafferde, als ik niet precies deed wat hij me opdroeg. Zo onhandig als ik was (en nog steeds ben) kreeg ik meer zelfvertrouwen bij het doen van klusjes en dankzij de padvinderij kan ik bomen nog steeds herkennen aan hun blad. 

Toen ik een jaar of twaalf was, moest ik alle onderdelen van een zeilboot uit mijn hoofd leren, maar van die kennis heb ik pas geprofiteerd toen ik tien jaar later bij Paul in zijn Stern stapte. Er was in de padvinderij wel sprake van een beetje competitie, maar nooit ten koste van een ander. Iedereen werd om zijn eigen kwaliteiten gewaardeerd. Ik gun alle kinderen van nu, en vooral degenen die niet altijd haantje de voorste zijn, een fijne tijd toe bij de scouting en ik hoop dat Elfregi gauw vrijwilligers vindt. 

Foto: de ‘welpen’ van Elfregi