Abe van den Ban, de middenvelder die ik in mijn jeugd volgde omdat hij herkenbaar was aan zijn snor is afgelopen maand 75 jaar geworden. Hij brengt veel tijd door in Hongarije en in Wijk aan Zee. Maar tegenwoordig ook weer in zijn geboorteplaats Westzaan. 

Op een maandagochtend, iets te laat omdat ik het huisje zes keer voorbijreed, klop ik bij hem aan in De Middel. 

Door: Merel Kan 

Zijn vrouw Marga doet open. Abe verwelkomt me gastvrij: ‘Hé Merel, we zaten op je te wachten! We zagen je al langsscheuren, je reed veel te hard!’

Hij kent mijn naam! Maar, bijna belangrijker nog, de Snor is er! Grijs, welig tierend, en… inmiddels heeft hij geen zeep meer nodig om rechtop te blijven staan. 

Een interview met Abe van den Ban is niet makkelijk. Zijn schedel is al vaak gelicht door verslaggevers en de informatie die hij geeft wordt niet anders. Het is zoals het is en het blijft zoals het was. Toch hoop ik op iets extra’s. 

Het ‘huisje’ is eigenlijk een omgebouwde stal. In de warme ruimte staat een grote tafel met een wit opengewerkt kleed erover. Het koffiezetapparaat op het aanrecht tegen de wand heeft zijn werk gedaan. Marga schenkt een flinke mok vol. Van Abe moet ik een koekje pakken, zelf houdt hij er ook van. 

Abe werd geboren in Westzaan aan het Zuideinde, op de Veldweg. 14 oktober 1946. Zijn moeder kwam uit Breukelen, en zijn vader was een boerenzoon uit Wateringen. Ze kwamen naar Westzaan omdat hij geen trek had om de boerderij over te nemen. Zijn vader kreeg een baan als melkcontroleur. Hij werkte onder meer in Oostzaan: 

‘Dan moest hij met zo’n roeiboot de boeren langs om monsters te nemen van de melk.’ 

Hij ging naar de Noorderschool op de Kerkbuurt, als ik daarnaar vraag somt hij op: ‘Met Kee, Siem Heijnis, Jan ten Cate, Jaap van het Kaar, Kees Pot, Lida Jansen, Inger Kools, Jan Sampimon, Yvonne van der Werff bij meneer van der Weijde, juf van Sante, haar zoon Kees zat ook bij ons in de klas, Piet van Leeuwen was de directeur…’ 

Toen het gezin Van den Ban van de Zuid naar de Noord verhuisde werd het begin van zijn sportcarrière bepaald: hij moest korfballen. 

Moest korfballen?’

‘Ja, natuurlijk,’ reageert Abe stellig, ‘De Noord was korfballen en de Zuid was voetballen. Dus automatisch ging ik korfballen.’ 

Dat deed hij jaren bij Roda. Als ik vraag of hij goed was in korfballen aarzelt hij even: 

‘Tsja… dan zou ik moeten opscheppen.’ 

Na aandringen schept hij op: ‘Ja, ik was goed. Dan hadden we een vijfkamp waarin ik tegen hogeren moest spelen en dan werd ik gewoon eerste.’

Voetballen deed Abe wel, maar dan op het schoolplein. Daar zag Wim van het Kaar hem aan de bal. Van het Kaar zelf speelde toen bij ZFC, later werd hij gekocht door de Amsterdamse voetbalclub DWS. Tijdens een schoolvoetbaltoernooi vroeg hij of Abe zin had om bij hem te komen voetballen: ‘Als jij naar ZFC gaat, dan krijg je van mij een hele uitrusting. De schoenen, broekie, shirtje, alles…’ 

Daar hoefde Abe niet heel lang over te denken. Hij vond korfbal ook leuk, maar hij was gek op voetbal. 

Hoe oud hij precies was toen hij bij ZFC begon weet hij niet. Maar hij weet nog dat zijn eerste trainer altijd een lange leren jas aan had. ‘Daarna kwam Jan van Asten, toen kwam meneer Brouwer, daarna Dick Maurer. Dat was zelf ook een bekende voetballer in Volendam toen, en Maurer bracht mij naar het eerste toe.’ 

Trainer Jan de Bouter zag wel een internationale sporter in Abe. Hij zorgde ervoor dat hij stage kon lopen bij Anderlecht: ‘Maar ik was een jonkie van niks, dus dat is niks geworden.’ Terug bij ZFC, onder trainer Meg de Jongh, werd hij naar AZ’67 gehaald. Hij was toen 23 jaar en hij speelde er twee jaar voordat hij aan FC Amsterdam werd verkocht. 

‘Verkocht? Hoe ging dat dan dat verkopen?’ 

‘Na ja, een club wil je hebben, of ze zijn je zat. En dan word je verkocht.’

‘Maar hoe gaat dat in z’n werk? Had jij een zaakwaarnemer?’

‘Nee, dat was gewoon mijn vader. Dat is echt niet te vergelijken met nu. Ik had een goed leven, maar niet dat je er rijk van werd. Ik verdiende geld met mijn hobby.’

Lelijke Eend 

Omdat we het toch over geld hebben, en omdat veel voetballers om auto’s geven vraag ik: ‘Wat voor auto had je?’ 

Abe blijkt niet als ‘veel voetballers’ te zijn: ‘Ik geef helemaal niks om auto’s. Ik reed een Lelijke Eend. In Amsterdam had je de garage van meneer van Galen en veel van de jongens kochten daar een Mercedes. Maar dat wilde ik niet. Ik reed een Eend van Garage Bakker in Zaandam.’

Elk jaar haalde hij een nieuwe bij Bakker: ‘Dan kwam ik en dan vroeg ik om de goedkoopste. Als Bakker vroeg naar de kleur, dan zei ik dat ik de goedkoopste wilde. De grijze was de goedkoopste, want niemand wilde die kleur hebben. Meestal reed ik dus in een grijze. Dan betaalde ik zo’n vijfhonderd gulden toe en dan had ik een nieuwe. Reed prima hoor, ik ging ermee naar Lloret: open dakkie, klapraampjes, armpie buitenboord.’ 

‘Werd je er niet mee gepest door de andere voetballers?’ 

‘Ja, natuurlijk wel. Dan wilde ik wegrijden na de training en dan gingen ze aan die auto schudden. Dan zat ik flink mee te schudden in die kar. Vreselijk lachen.’ 

FC Amsterdam was de club waar hij het best op z’n plek zat. Ze hadden een echt team met mannen die voor elkaar gingen. ‘Zal ik ze voor je opsommen?’, vraagt hij terwijl hij naar mijn MacBook wijst. Ik had al een tijdje niet meer mee getypt en sla direct mijn laptop open: 

‘Met Jongbloed op doel, Frits Flinkevleugel, Rob Bianchi, Jan Fransz, Theo Cornwall, ik dan, mijn vriend en vroeger mijn buurman Chris Dekker en Leen van de Merkt. Nou, in de voorhoede had je Geert Meijer die ging nog naar Ajax, en de bulldozer Nico Jansen en Gerard van der Lem die werd later nog assistent van Van Gaal. Dat was het team. En de reserves waren net zo goed als degenen die erin stonden. Dan had je Theo Husers, Wim van der Horst, Rob Boersma en Joop Böckling ook uit de Zaan… nou gewoon een goed team.’ 

‘Wat maakte dan dat het een goed team was?’

‘Maandag gingen we altijd stappen in Amsterdam. Naar de Bastille en de Corse. We aten met elkaar. Geen geouwehoer, alles voor elkaar over hebben. Maar ook met typische voetbalhumor. Zoals een drol in je schoenen leggen, een hoop shampoo in je haar gooien, in een restaurant bestek in iemands jaszak stoppen en hem dan bij de ober verraden… zulke dingen allemaal.’ 

‘Was jij dan ook de sigaar?’ 

‘Ja, vroeger als je uit een dorp kwam was je een boer. Chris en ik waren boeren. Vooral Frits Flinkevleugel was heel gebekt. Een echte Amsterdammer. Had een sigarenzaak in de Kinkerstraat. Tussen de trainingen door gingen we bij die zaak zitten. Hij zat altijd aan m’n snor.’ 

Snor

‘Ja, die snor van je. Hoe is die ontstaan?’ 

‘Tsja, hoe ontstaat zoiets? Je krijgt een baard en een snor en die snor leek bij mij extra hard te gaan. En toen, ik vergeet het nooit, ik was in Italië in Loano, daar kwam ik een man tegen en die zag dat mijn snor hing. Hij vertelde me dat je een klein beetje zeep vochtig moet maken. En dat je dat erin moet smeren, dan blijft ie staan. Ik probeerde dat en het lukte! Ik heb toen allerlei modellen gehad. Dat groeide zo.’

De snor bracht bekendheid en onder die snor groeide hij uit tot een ware cult-voetballer. Maar hij bracht niet alleen rozengeur en maneschijn:

‘Het was wat minder in de regen, want dan had je altijd een zeepsmaak in je mond. En als ik ging zwemmen was ik net een walrus.’

Tegenwoordig gooit hij er geen zeep meer in: ‘Ik doe gewoon de föhn ertegenaan. Dan blijft hij staan. Marga wil dat hij eraf gaat. Ze vindt dat ik er te veel werk aan heb.’ 

‘Abe zonder snor?’ 

‘Nee, ik hou hem. Het is een beetje m’n mascotte. Ik heb hem er weleens afgehaald, maar dat klopt toch niet.’ 

Haarlem 

Na vijf jaar ging hij naar FC Haarlem. Daar was trainer Barry Hughes, daarna Hans van Doorneveld: ‘Maar zachtjesaan word je ouder, ik was al 35 en toen was het wel klaar.

Hij bouwde af bij ZFC met een leuke ploeg, met Ron Klomp de marktkoopman op doel. Daarna werd hij benaderd door Westzaan. Ze vonden dat hij nog even in zijn eigen dorp moest spelen: 

‘Maar als je sport dan wil je winnen. Ik had toen een kapperszaak op Rooswijk en daardoor had ik altijd haast. En dan kwam ik op de training en dan was er maar vijf man. Dat heb ik een jaartje gedaan en toen ben ik echt gestopt. Ik mis het eigenlijk niet hoor.’ 

Abe is niet iemand die de voetbalclubs en het verleden nog opzoekt: ‘Dat is geweest, dat is niks voor mij. Klaar.’

Echt klaar was hij niet na zijn voetbalcarrière. Weer een opsomming: ‘Ik werd marktkoopman, ik had een kapperszaak, we hadden een café in IJmuiden, toen een asielzoekerscentrum, toen een café in Wijk aan Zee, Daarna Huis te Zaanen, toen weer een café, De Jutter in Wijk aan Zee… Nou ja, dat is het een beetje.’ 

Westzaan

Toen ik een aantal jaar geleden Rob Rensenbrink interviewde stelde ik de vraag waar hij begraven wilde worden. Omdat ik geloof dat mensen begraven willen worden waar ze zich thuis voelen. Rob koos toen voor uitstrooien in Oostzaan. Ik stel dezelfde vraag aan Abe. 

Als je Abe echt wil vangen dan heb je aan een interview van een uur niet genoeg. Er zit een boek, of eigenlijk een boekenkast vol, in de man. Wanneer ik mijn laptop dichtklap vraagt hij of ik zijn plekje nog even wil zien.

Ik neem afscheid van Marga en loop mee. Abe voelt zich thuis in Westzaan: