Het schooljaar is voorbij, de vakantie lonkt. Een eindeloze tijd van zon, plezier en meisjes ligt voor je. En van vakantiewerk, want die uitspattingen moeten betaald worden. Als scholier maakte je dan kennis een andere wereld. Waar de klok vele malen langzamer tikte, het werk zwaar was of zwaar geestdodend, met als enige troost het loonzakje aan het einde van de week. Twee afleveringen over de vakantiebaantjes uit mijn jeugd.

Deel 1: Drukkerij Huig.

Een verhaal over bonnenboekjes, carbonpapier, talkpoeder, trilbakken en het verraad van Gré. 

Maandagochtend 16 juli 1962 om acht uur ’s morgens liep ik binnen bij Drukkerij Huig, gevestigd in de K. Kanstraat, een zijstraat van een zijstraat, vlak naast het centrum in Zaandam. Het was de eerste betaalde baan van mijn leven en het zou de slechtst betaalde baan van mijn leven worden. 

Zelfs voor de jongen van zestien jaar die ik toen was, was 25 gulden schoon in de week voor een 45-urige werkweek niet veel. Maar aan je eerste baan stel je niet veel eisen. Ik was allang blij dat ik straks onbezorgd op vakantie zou kunnen. Helemáál onbezorgd was het trouwens niet, maar dat was van later zorg. Een week eerder had ik, een beetje tot mijn verbazing, te horen gekregen dat ik was bevorderd van de tweede naar de derde klas hbs aan het Zaanlands Lyceum, met een taak voor algebra en meetkunde. Dat hield in dat ik bij het ingaan van de herfstvakantie aan de hand van een aantal opdrachten moest aantonen dat ik voldoende vordering bij deze onbegrijpelijke vakken had gemaakt om mij in het derde schooljaar te kunnen handhaven. Dat kon nog wel een probleem worden, maar dat zou ik nog wel zien. Eerst lag een onmetelijk lange vakantie voor me, wel tot 6 september. Ik had daar grootste plannen voor: ik zou met een vriend naar een jeugdvakantiecentrum in Gelderland gaan, waarvan ons was verteld dat er meer meiden dan jongens waren, zonder toezicht van ouders, dus vrijheid blijheid!

Maar eerst moest er geld worden verdiend. Het verblijf daar aan de IJssel kostte 45 gulden per week. Dat geld zou m’n vader betalen. Het salaris dat ik drie weken lang ging binnenhalen bij Huig, was bedoeld als zakgeld, en om te besteden aan de meiden natuurlijk.

Drukkerij Huig stond bekend als een ouderwets degelijk Zaans bedrijf. Vijf jaar eerder, in 1957, was koningin Juliana er komen kijken tijdens haar officiële bezoek aan Zaandam. Bij die gelegenheid werd haar het kleinste boekje ter wereld aangeboden, 3,76 millimeter in het vierkant, waarin in zes talen het Onze Vader stond afgedrukt, precies wat Juliana altijd had gewild. 

Koningin Juliana bij Drukkerij Huig tijdens haar werkbezoek aan Zaandam, 1957. Rechts van haar burgemeester Wim Thomassen.

De Zaanstreek zou de Zaanstreek niet zijn als ze niet over een eigen versie van Wikipedia beschikte, en daarin is een geheel lemma gewijd aan de drukkerij: 

Huig bv, Drukkerij C. Grafische onderneming te Zaandam. Het bedrijf werd opgericht als drukkerij annex boek- en kantoorboekhandel aan de Oostzijde in juli 1902 door Cornelis Huig. Bij uitgever C. Huig te Zaandam werd in 1904 een kunstwerkje in het licht gegeven door Ds. C.B. Hylkema, doopsgezind predikant te Zaandam. Het is een bundel gedichten van de welbekende dichter en etser Jan Luyken (1640-1712), versierd met het portret van de dichter en een 19-tal reproducties van de oude etsjes. Het boekje is geheel in Oud-Hollandse stijl gedrukt.”

In 1947 werden de boek- en kantoorboekhandel gesloten; de vrijgekomen ruimte werd door de drukkerij in gebruik genomen. In 1956 verhuisde de drukkerij naar de K. Kanstraat. 

Ik was er een week eerder voor de eerste keer geweest, nadat ik bij het arbeidsbureau een formulier had ingevuld dat ik een vakantiebaantje voor drie weken zocht. Huig betaalde slecht, maar het was licht en schoon werk. Enorm veel geld kon je als vakantiewerker verdienen als je bereid was als classificeerder te werken, maar dat gevaarlijke werk bestond uit het schoonmaken van smerige ruimten aan boord van schepen. Het allermooiste werk was bijrijder op een vrachtauto. Lekker naast de chauffeur zitten en door het hele land rijden, alleen sjouwen bij het lossen en laden. Maar zo’n baantje wilde iedere jongen wel, dus je moest heel veel mazzel hebben om daaraan te komen.

Huig zat in een niet al te groot bedrijfspand. In de grote hal stond een aantal vlakdrukmachines, die in een rustig tempo briefpapier, folders, enveloppen en bonnen in allerlei soorten en maten uitspuwden. Die kwamen in bakken terecht, in niet altijd even nette stapeltjes. De vervolgwerkzaamheden aan die stapeltjes zouden de komende weken onze belangrijkste taak worden.

Een kleine man met een wat verlopen gezicht, een bruinige stofjas en een bril op zijn neus stelde zich voor als Fiddelaar en was de chef van deze afdeling. Fiddelaar zorgde dat alles op rolletjes liep en had daar de volledige inzet van de vakantiewerkers bij nodig. Hij stak een shagje op en nam ons mee naar een tafel waarop een aantal stapeltjes papier lag. Bestelbonnen voor Albert Heijn, zo bleek bij nadere beschouwing. Ze waren keurig netjes gedrukt, maar moesten nu verzameld worden. 

Verzamelen werd al door onze vroegste voorouders gedaan als ze aan eten wilden komen. Ze gingen de bossen in om eetbare spullen te zoeken. Ons werk was een nog eenvoudiger vorm van verzamelen. Zoeken hoefde niet, de stapeltjes lagen al keurig voor ons. We moesten er boekjes van maken: zoveel bonnen in diverse kleuren in één bonnenboekje. Was het verzamelwerk gedaan, dan waren de bonnenboekjes nog niet klaar. Ze werden in houten, schuin geplaatste bakken gelegd, die zachtjes trilden. Door dat trillen kwam ze honderd procent recht op elkaar te liggen en waren ze klaar voor de volgende fase van de verwerking. 

Ik was nog maar nauwelijks begonnen toen Fiddelaar me riep voor een taak die meer urgentie vereiste. Er waren brieven gedrukt met daaronder de handtekening van een meneer Knapper. Die handtekening, in een blauwe kleur, was niet even snel gedroogd als de rest van de tekst op de brief, en die brieven moesten wel de deur uit. Fiddelaar duwde mij een poederdons en een doosje talkpoeder in de handen. Een paar honderd keer de handtekening van Knapper licht bepoederen om te voorkomen dat die zou gaan vlekken bij verzending; de mensen mochten eens denken dat hij ze echt zelf met een vulpen had gesigneerd.

De variatie in de werkzaamheden was groot. Na de terugkeer bij de Albert Heijn-bonnen kreeg ik ’s middags de opdracht om papieren op de perforatie dubbel te vouwen.  Daarna werd ik toevertrouwd aan de zorgen van Gré, Fiddelaars dochter. Zij was een van de zes, zeven mensen, inclusief vakantiewerkers, met wie ik deze drie traag voorbij kruipende weken kennis maakte. Er was ene Conijn, die de tijdelijke krachten graag de huid vol schold zonder dat hij er iets van meende. Er was een meisje dat Tiny heette, naar eigen zeggen zestien jaar oud maar toch al verloofd — met ene Harm — en een ander meisje van ongeveer dezelfde leeftijd, die Emmy heette. Ze reikte nauwelijks tot mijn schouder. Verder ene Klaas Joor, een knaap met een gulle lach, en ten slotte Arie Zwijnenburg. Arie was net als wij vakantiewerker en had zelfs voor vier weken getekend. Halverwege zijn dienstverband werd hij gepromoveerd tot de jaloers makende functie van boodschappenjongen. Alles beter dan het saaie, geestdodende werk aan de trilbakken, waar minuten zich tot uren leken uit te rekken.

Van het geestdodende karakter van het werk leken de vaste krachten weinig hinder te hebben, en Fiddelaar al het allerminst. Fiddelaar was een van de merkwaardigste kerels die ik ooit heb ontmoet. Altijd vol sterke verhalen, om de zoveel tijd hoorde je van hem de opmerking ‘ik zal je wat vertellen…’ en dat was voor de anderen aanleiding de teugels wat te laten vieren en te luisteren naar zijn zoveelste smakelijke verhaal. Hij had de vreemde gewoonte alle halflege mokken thee of koffie die verspreid over de drukkerij stonden, leeg te drinken, wie die ook had laten staan. 

Met zijn dochter Gré kon ik het na anderhalve dag aan de trilbak goed vinden. Samen met haar verzamelde ik bonnen van de scheepswerf NDSM in Amsterdam-Noord. Gré was een leuke meid, een beetje stevig en, net als haar vader, een bril op haar neus. Ze was niet veel ouder dan ik en werkte hier al een tijdje. Ze had nog nooit een jongen van de hbs meegemaakt en was nieuwsgierig. Ze was fan van Cliff Richard; afgelopen weekend had ze zijn nieuwe hitsingle gekocht.  “Wat betekent dat eigenlijk, ‘The Young Ones?’,” vroeg ze. Ze had het net uitgemaakt met haar vriendje, die Ruud heette, en vroeg me of ik al verkering had; ik zei haar dat dat niet zo was en dat ik eigenlijk een beetje verlegen was bij meisjes. “Tegenover jou ben ik dat minder omdat ik je nu wat beter ken en goed met je kan praten”, zei ik. Een zeldzame openhartigheid die een paar dagen later al werd verraden toen ik die via een van de meisjes terug hoorde.

Na de NDSM-bonnen kwamen de boekjes van vakantiebonnen, daarna bonnen van een andere werf (de ADM), we leerden inpakken en daarna moesten we papiertjes met een carbonpapiertje ertussen in de trilbak gooien.

We leefden van de ene naar de andere trilbakklus en keken om de vijf minuten op de klok. Het was buitengewoon saai maar in ieder geval schoon werk — eerst je handen wassen, zei Fiddelaar steeds als hij een nieuwe klus voor je had.

“Is het er een waarbij ik kan zitten?”, vroeg ik.

“Ik heb er een waarbij je kunt liggen”, antwoordde Fiddelaar. Op mijn laatste werkdag nam ik een sigaar voor hem mee.

Hoeveel mensen er in 1962 bij Huig werkten, weet ik niet. Volgens de ZaanWiki waren het er in 1960 55, een aantal dat in de jaren daarna geleidelijk afnam. Ik denk dat er andere manieren werden gevonden om het werk af te maken dan het bedrukte papier te verzamelen in trilbakken. In 1991 werkten er nog 35 man. Maar inmiddels, zo lees ik, is het bedrijf verhuisd naar Wormerveer, met een nieuwe rechtsvorm en een andere naam: Huighaverlag, en werken er maar liefst honderd man. Het lemma in ZaanWiki over dat bedrijf eindigt met de curieuze mededeling dat stagiairs en scholieren die op snuffelstage willen, er van harte welkom zijn. 

Aan de K. Kanstraat staat nog altijd een bedrijf dat de naam Huig Printing draagt. Maar het pand waar ik ooit werkte, is al lang verdwenen. In 1985 ging het in vlammen op. Niets herinnert nog aan het werkbezoek van de koningin, laat staan aan mijn nederige vakantiebaantje.

Die 75 gulden waren snel op trouwens, en een leuke meid scoren in het jeugdvakantiecentrum is uiteindelijk niet gelukt.

___________________

Foto’s Gemeentearchief Zaanstad. Foto boven: Drukkerij Huig aan de K. Kanstraat in Zaandam, jaren zestig.